maandag 22 maart 2010

Ca. 150 na Chr.: Brief aan Diognetus

Halverwege de tweede eeuw schrijft een anonieme christen aan een zekere Diognetus, die de Kerk (bestaande uit kleine groepjes christenen) ziet als een antisociale wereldvreemde secte, een brief, waarin hij onder meer uitlegt hoe de christenen zich verhouden tot de samenleving als geheel.
Hier het vijfde en een deel van het zesde hoofdstuk ervan:
De christenen onderscheiden zich niet van andere mensen door taal, vaderland of kledij. Zij wonen immers nergens in eigen steden, gebruiken geen afwijkend dialect en leven geen uitzonderlijk leven. Hun leer is niet uitgevonden door de vindingrijkheid of het overleg van mensen die zich met nutteloze problemen bezighouden en zij zijn niet, zoals sommigen, de verdedigers van een menselijke leer. Zij wonen in steden van Grieken en barbaren, zoals aan ieder het lot beschoren was en zij leven volgens de zeden van het land, wat betreft kledij, voeding en andere levensomstandigheden, en geven zo blijk van een verwonderlijk en naar aller mening paradoxaal burgerschap.
Zij wonen in hun eigen vaderland, maar als vreemdeling; zij kwijten zich van hun burgerplichten en verdragen als vreemdeling alles. Ieder vreemd land is hun vaderland en ieder vaderland is een vreemd land. Zij trouwen als ieder ander maar leggen hun kinderen niet te vondeling. Zij delen hun tafel maar niet hun bed. Zij leven in het vlees maar niet naar het vlees. Zij wonen op aarde maar zijn thuis in de hemel. Zij gehoorzamen de heersende wetten maar overtreffen ze in hun eigen leven. Zij hebben iedereen lief en worden door iedereen vervolgd. Zij worden miskend en veroordeeld; ze worden gedood en ten leven gewekt. Zij zijn arm als bedelaars maar maken velen rijk. Zij hebben aan alles gebrek maar leven in overvloed. Zij worden veracht maar ze worden verheerlijkt door de verachting. Ze worden belasterd maar worden gerechtvaardigd door de laster. Zij worden bespot en ze zegenen. Ze worden beledigd en bewijzen eer aan zij die hen beledigen. Hoewel zij goed doen, worden ze gestraft als misdadigers. Zij die hen haten kunnen geen reden opgeven voor hun haat.
In één woord, wat de ziel is voor het lichaam, dat zijn de christenen in de wereld. De ziel is verspreid over alle delen van het lichaam en de christenen over alle steden van de wereld. De ziel verblijft in het lichaam, maar is niet van het lichaam. Christenen zijn in de wereld maar niet van de wereld.

2 opmerkingen:

  1. De Romeinse keizer Constantijn heeft de jacht tegen de katholieke kerk opgeheven omdat de katholieken de enigen waren in het met uitsterven bedreigde Romeinse rijk die hun kinderen niét doodden, wat de andere bevolkings-groepen in groten getale wél deden.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Mooie brief, die ik nu voor het eerst hier las (of misschien las ik hem tijdens mijn studie, maar had ik er toen geen aandacht voor). Ik herken ook onmiddelijk dit als bron van gezang 439 van het Liedboek voor de Kerken 'Hoe glanst bij Gods kindren het innerlijk leven', één van mijn favoriete liederen.

    BeantwoordenVerwijderen