maandag 5 april 2010

Verdient aandachtige lezing

Geachte Redactie,
nooit eerder hebben we zoveel ontsteltenis gevoeld als tegenover de trieste wederwaardigheden van de pedofilie.
Ontsteltenis vanwege ons onvermogen een antwoord te geven op de eis van rechtvaardigheid die opwelde uit de diepte van ons hart.
Verantwoordelijkheid vergen, het aangedane kwaad erkennen, verwijt maken van de fouten die gemaakt zijn in de leiding, alles lijkt ons volstrekt ontoereikend tegenover deze zee van kwaad. Niets lijkt voldoende. Zo zijn de geïrriteerde reacties die we de afgelopen dagen gezien hebben, begrijpelijk.
Dit alles heeft ons geholpen ons rekenschap te geven van de ware de aard van onze behoefte aan rechtvaardigheid. Die is grenzeloos. Bodemloos. Net als de diepte van de wond. Niet in staat uitgeput te raken, zo oneindig is ze. Daarom is het ongeduld en ook de teleurstelling van de slachtoffers begrijpelijk, zelfs na de erkenning van fouten; niets is genoeg om hun dorst naar rechtvaardigheid te lessen. Het is alsof we op een bodemloos drama gestoten zijn.
Vanuit dit perspectief staan de daders van het misbruik, paradoxaal genoeg, tegenover een uitdaging die vergelijkbaar is met die van de slachtoffers: niets is genoeg om het geleden kwaad te herstellen. Dit betekent niet afbreuk doen aan hun verantwoordelijkheid, laat staan aan de veroordeling door justitie.
Als dit de situatie is, dan is de meest brandende kwestie - die niemand uit de weg kan gaan - even eenvoudig als onverbiddelijk: "Quid animo satis?" Wat kan onze dorst naar rechtvaardigheid lessen? Hier raken we aan heel ons onvermogen, geniaal uitgedrukt in de Brand van Ibsen: "Antwoord mij, o God, in het uur waarop de dood mij inslikt: is dus heel de wil van een mens niet voldoende om zelfs een deel van het heil te bereiken?" Of, met andere woorden gezegd: zal heel de wil van de mens de rechtvaardigheid kunnen bewerkstelligen waarnaar wij zozeer verlangen?
Daarom zullen zelfs de meest veeleisende, de vurigste eisers van rechtvaardigheid niet tot de bodem loyaal zijn aan hun eigen behoefte aan rechtvaardigheid, als ze zich geen rekenschap afleggen van hun onvermogen, dat dat van iedereen is. Als dit niet gebeurt, bezwijken we aan een nog ernstiger onrecht, aan een echte "moord" op het menszijn, want om te kunnen blijven roepen om een rechtvaardigheid naar onze maatstaven, zouden we de stem van ons hart tot zwijgen moeten brengen. De slachtoffers vergetend en hen in hun drama alleenlatend.
In zijn ontwapenende durf is het, paradoxaal genoeg, de paus geweest die niet bezweken is voor deze reductie van de rechtvaardigheid tot een zekere maat. Van de ene kant heeft hij zonder aarzeling de zwaarte van het door priesters en religieuzen begane kwaad erkend, hun aangespoord hun verantwoordelijkheid te nemen, de verkeerde manier waarop de aangelegenheid door enkele bisschoppen uit angst voor schandaal behandeld is, veroordeeld, de hele ontsteltenis uitgedrukt die hij voelde omwille van de de gebeurde feiten en maatregelen genomen om te voorkomen dat ze zich herhalen.
Maar van de andere kant is Benedictus XVI er zich terdege bewust van dat dit niet voldoende is om te beantwoorden aan de behoefte aan rechtvaardigheid voor de aangerichte schade: "Ik weet dat niets de pijn die u hebt doorstaan kan uitwissen. Uw vertrouwen werd verraden, uw waardigheid geschonden". Net zoals het uitzitten van de straf of het berouw en de boete van de daders van het misbruik, nooit voldoende zullen zijn om de aan de slachtoffers en aan zichzelf toegebrachte schade te herstellen.
Erkenning van de ware aard van onze behoefte, van ons drama, is de enige manier om onze hele behoefte aan rechtvaardigheid te "redden" - serieus en in overweging te nemen. "De eis van rechtvaardigheid is een eis die zich identificeert met de mens, met de persoon. Zonder het perspectief van een "verder", van een antwoord dat buiten het existentiële, experimentele ligt, is rechtvaardigheid onmogelijk... Als de hypothese van een "verder" geëlimineerd zou worden, zou deze behoefte op onnatuurlijke wijze worden gesmoord" (Giussani). En hoe heeft de paus haar "gered"? Door een beroep te doen op de enige die haar kan redden. Iemand die het "verder" aanwezig maakt in het hier en nu: Christus, het mensgeworden Mysterie. "Zelf slachtoffer van onrecht en zonde. Net als u, draagt hij nog steeds de wonden van zijn onrechtvaardig lijden. Hij begrijpt de diepte van uw verdriet en het voortduren van de gevolgen ervan in uw leven en uw relaties met anderen, met inbegrip van uw relaties met de Kerk".
Een beroep doen op Christus is dus geen kunstgreep om te proberen te ontsnappen voor de eis van rechtvaardigheid, maar de enige manier om die te realiseren. De paus doet een beroep op Christus, aldus een werkelijk verraderlijke klip vermijdend: Christus losmaken van de Kerk, omdat die te vol vuiligheid is om Hem te kunnen dragen. De protestantse verleiding ligt altijd op de loer. Het zou erg gemakkelijk zijn, maar tegen een te hoge prijs: Christus kwijt te raken. Want, zo brengt de paus in herinnering, "het is in de gemeenschap van de Kerk dat we de persoon van Jezus Christus ontmoeten". En daarom, zich bewust van de moeilijkheid van de slachtoffers en daders om te "vergeven of verzoend te worden met de Kerk", durft hij te bidden, opdat ze, dichter bij Christus komend en deelnemend aan het leven van de Kerk, "de oneindige liefde van Christus voor eenieder van u mogen herontdekken", de enige die in staat is hun wonden te helen en hun leven weer op te bouwen.
Dit is de uitdaging waarvoor wij allen staan, onmachtig een antwoord te vinden voor onze zonden en die van de anderen: te aanvaarden deel te nemen aan het Pasen dat we dezer dagen vieren, de enige manier om de hoop te zien heropleven.
(Ingezonden brief van priester Julián Carrón, voorzitter van de Fraterniteit van Gemeenschap en Bevrijding (Comunione e Liberazione), gisteren in La Repubblica)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten