These days, anyone who insists on getting the facts straight about Catholic institutions is accused of being a pedant, someone annoyingly and peskily committed to historical accuracy rather than to the grander goal of making the Catholic Church appear as rotten and warped as possible, regardless of the facts. Yet those of us, even atheists like me, who are genuinely interested in truth and justice should definitely be concerned that films and news reports may have left the public with the mistaken belief that women in Magdalene laundries were stripped and beaten and that thousands of Irish and American children were raped by priests.
Catholic-bashers frequently accuse the Catholic religion of promoting a childish narrative of good and evil that is immune to factual evidence. Yet they do precisely the same, in the service of their fashionable and irrational new religion of anti-Catholicism.
zaterdag 2 maart 2013
Noble Lies
woensdag 27 juni 2012
Groen en links
Zie ook ons RK sexueel misbruik van 2 maart 2010.
donderdag 1 maart 2012
Spiegel-journalist Matussek: Kirchensteuer is moderne vorm van aflaathandel

Hij is links, zoals de meeste journalisten. Maar hij is ook katholiek, wat hem bijzonder maakt. Bovendien komt hij er rond voor uit. Dat maakt Matthias Matussek uniek. […] Zijn boek Das Katholische Abenteuer [heeft] de ondertitel Eine Provokation. Provocatie is het boek vooral door zijn inhoud: een scherpe aanklacht tegen het lauwe en wanna be-katholieke geloof in Duitsland en zijn bekentenis datzelfde geloof radicaal te praktiseren.
Een provocatie was het boek in ieder geval voor zijn collega’s bij het links-liberale kwaliteitsweekblad Der Spiegel. Eerder al had adjunct-hoofdredacteur Martin Doerry zijn beklag gedaan bij zijn cultuurredacteur, omdat die het interviewboek met paus Benedictus XVI van Peter Seewald zo positief besproken had. “We hebben op dit moment dertien mensen aan het werk die naspeuringen doen naar de verwikkelingen van de paus in het misbruikschandaal”, hield hij de journalist voor. “Dan kan er toch niet iemand komen en de paus vrijpleiten.” Mattussek antwoordde dat hij gewoon een recensie geschreven had. [...]
We [praten] over zijn afschuw van de Kirchensteuer, de Kerkbelasting in Duitsland, die hij een moderne vorm van aflaathandel noemt. “De Heilige Vader is van mening dat het eigenlijk ook zonder Kerkbelasting zou moeten kunnen”, weet Matussek. “De Duitse bisschoppen zijn er natuurlijk voor. Maar ik beschouw haar als iets noodlottigs, omdat zij tot gemakzucht leidt en een weelderig aangeklede institutionele Kerk, waarbij de kern van het geloof verloren gaat. Het overgrote deel van het geld komt terecht bij de opstellers van vrijzinnige documenten. Daarin komt dan steevast te staan dat de paus ouderwets en autoritair is en dat het celibaat afgeschaft moet worden.”
Vooral dat laatste moet Matussek een gruwel zijn. In zijn boek schrijft hij: “De geestelijke inspanningen en ascese die onze priesters ons voorleven wordt niet met gouden medailles en krantenkoppen beloond, hoewel ze belangrijker voor ons heil zijn dan atletische records. Te midden van het alledaagse leven geven ze ons een vermoeden dat het in het leven om meer kan gaan dan het bevredigen van behoeften, en wel meteen.” Hij spreekt van “iets stralends”en van “celibataire priesters die een radicale vroomheid voorleven en naar de toekomstige wereld verwijzen”.
Een provocatie moet voor velen ook zijn opmerkelijke theorie zijn over de misbruikschandalen. Matussek is ontsteld over elk geval van seksueel misbruik en over elke pogingen die te ontkennen. Maar nog ontstelder is hij over de 99,9 procent van de gevallen van misbruik buiten de katholieke Kerk. Die cijfers zijn afkomstig van de Duitse criminoloog Christian Pfeifer, een terzake deskundige wetenschapper.
“Het is een van de voorbeelden van verdraaide berichtgeving in de media dat men het voorstelt alsof het misbruik een louter katholieke aangelegenheid is”, zegt Matussek. “Feit is echter dat slecht 0,1 procent van het misbruik in de Kerk plaatsvindt en het grootste aantal zich buiten de Kerk afspeelt. Schokkend genoeg gebeurt dat voor het grootste deel in de huiselijke kring. Men zou dus meer aandacht moeten besteden aan de ontwrichte gezinnen. Door zich te concentreren op de katholieke Kerk vereffent men een rekening die onderhuids al lang aanwezig was en die nu vrijuit naar buiten gebracht kan worden. Tevens leidt men zo de aandacht af van het werkelijke probleem van incest dat taboe moet blijven.”
Matusseks stevige kritiek komt daarom hard aan omdat hij een befaamd schrijver is. Hij schreef boeken als Die Vaterlose Gesellschaft en Wir Deutschen die maandenlang op de bestsellerlijst stonden. Bovendien bekleedde hij als chef van de cultuurredactie van Der Spiegel een van de belangrijkste functies in de Duitse pers. Hij was voor het blad correspondent in New York, Rio de Janeiro en Londen.
woensdag 1 februari 2012
"Er wordt een hetze gevoerd tegen de rooms-katholieke kerk"
donderdag 26 januari 2012
Om de ziel van het kind
De komende jaren zullen ongetwijfeld vooral in het teken van de economische crisis staan. Maar daarnaast is er een thema waarvan ik denk – als ik mij eens aan een voorspelling mag wagen – dat het in de komende tijd een belangrijke rol gaat spelen in de maatschappelijke en politieke discussies in Nederland. En dat is het kind.Lees verder de column zelf, die als volgt eindigt:
Vergis ik mij of is dit een manier van denken, denken vanuit het recht van het kind op de keuze voor een eigen identiteit, die de komende jaren steeds meer zal worden ingebracht tegen de vrijheid van de religieuze opvoeding? Komt er een conflict om de ziel van het kind?Ik zou bij dit thema twee observaties willen maken:
In een liberale opvoeding kies je zelf en kies je voor jezelf. Je hoeft nergens dankbaar voor te zijn en je nergens voor te schamen. In een christelijke opvoeding gaat het om de ziel van het kind dat tot het kwade geneigd is en dus moet leren dat er wel heel veel is om dankbaar voor te zijn en ook heel veel om je voor te schamen. De opvoeding is er om de ziel in te wijden in de liefde tot God, karakter en geweten te vormen, gematigdheid, wijsheid, zelfbeheersing bij te brengen.
In de christelijke traditie is hier prachtig over geschreven, door fijnzinnige geesten als F. W. Foerster en W. Aalders bijvoorbeeld. Maar hoe overtuigend is dat verhaal in een situatie waarin liberalen zich sterk maken voor de rechten van het kind tegenover een kerk die kinderzielen heeft verwoest?
1. Neutrale opvoeding bestaat niet. Je geeft je kind altijd een werkhypothese over het leven (traditie) mee. Wel kun je je als opvoeder er meer of minder van bewust zijn wat je je kind precies meegeeft. Echte opvoeding gebeurt bewust, dwingt ook de opvoeders zelf zich goed rekenschap te geven van waarvoor en hoe ze zelf leven.
That is the one eternal education; to be sure enough that something is true that you dare to tell it to a child. (G.K. Chesterton)Verder zijn religieuze opvoeding en rechten van het kind niet met elkaar in conflict, integendeel. Juist de zgn. vrije opvoeding die zegt "ik geef mijn kind geen levensbeschouwing mee, want dan kan het later zelf kiezen" is als de ouder die het kind geen eten geeft, of geen taal leert ("want dan kan het later zelf kiezen"): feitelijk geef je dan mee dat de betekenis van het leven, de reden om de dingen te doen, niet bestaat, ofwel (voor de aandachtiger pupil) gelegen is in de 'mindere god', datgene waarvoor de opvoeder (misschien onbewust) de facto leeft (carrière, relatie enz.). Hoe dan ook, als je je kind niet serieus met de grote vragen laat omgaan, inclusief het aanreiken van een zo volledig mogelijke hypothese (of zekerheid) omtrent (het bestaan van) de antwoorden, dan voed je je kind incompleet op: met een ernstige beperking die nog maar met moeite hersteld kan worden.
De samenleving die het ouders wil verbieden hun kinderen volgens de door henzelf overtuigend bevonden traditie/levensbeschouwing/werkhypothese over het leven op te voeden (omdat ze zich, aldus Paul Witteman, "in vrijheid moeten kunnen ontwikkelen"), doet de kinderen een ontzaglijk geweld aan, vergelijkbaar met het wolfskinderen-experiment van de Egyptische farao Psammetichus. Kinderzielen verwoest je niet enkel met fysiek geweld, hoe erg dat ook is (meer hierover in Giussani's Het risico van de opvoeding).
2. Wat betreft het sexueel misbruik. Even los van de kanttekeningen die gemaakt kunnen en moeten worden bij het beeld van de katholieke Kerk als kindermisbruikinstituut bij uitstek.
Hoe graag we ook willen dat de Kerk 'heilig' is, d.w.z. op een getrouwe manier Christus voor ogen stelt, in zijn woorden en daden (en hoezeer we ook niet kunnen ontkennen dat in de Kerk heiligheid, hoe zeldzaam ook, wel degelijk voorkomt), toch mogen we 'ethische coherentie' nooit verheffen tot waarheidscriterium. Want juist in een in al haar aspecten gebroken wereld komt ethische coherentie eisen (een continue verleiding in de religiegeschiedenis) neer op ofwel het uitlokken van schijn-heiligheid, ofwel een continu verlagen van het ideaal tot er geen leven meer overblijft (want alleen de dood is ethisch coherent). Ik ben geen lid van de Kerk omdat zij ethisch coherent is, maar omdat zij het instrument is om hier en nu de waarheid te leren kennen, omdat zij mij de waarheid leert. Iemand die niet ethisch coherent is, kan best nog iets waars zeggen. De eerste paus was degene die Christus driemaal verraden heeft.
Terzijde: het is opmerkelijk dat het criterium van ethische coherentie ('wat hij zegt kan niet waar zijn omdat hij een zondaar is') vooral ingeroepen wordt in culturen die erfgenaam zijn van een theologie die de waarde van ethische coherentie juist te vuur en te zwaard bestreed. Luthers 'sola gratia' is historisch in zijn tegendeel gaan verkeren: 'sola ethica'. Als je iets werkelijks reduceert of ontkent (in casu de werkelijk bestaande menselijke vrijheid, hoezeer die ook zonder de genade niet zichzelf kan zijn), keert dat zich als een boemerang tegen je.
Nog een reden om niet te bezwijken voor de verleiding van de ethische coherentie als hoogste criterium: de mens is zeker "tot het kwade geneigd", maar "(door die erfzonde) meer aangetast in zijn vermogen het goede te doen dan in zijn vermogen de waarheid te kennen" (Thomas van Aquino). Het oordeel leren vormen, de waarheid leren (her)kennen, is daarom pedagogisch prioritair. De waarheid motiveert de vrijheid, de logos gaat aan het ethos vooraf. In onze cultuur, die (door de godsdienstoorlogen) allergisch is geworden voor waarheid, is alleen ethiek overgebleven ("alsof er geen God ware"). Maar menselijke ethiek is zeer broos, heeft zonder de waarheid geen poten om op te staan. De paus herhaalt het voortdurend: caritas in veritate.
Onderdeel van die waarheid is overigens juist dat de zonde zelf, de gebrokenheid als zodanig, (weer veel meer) serieus genomen moet worden. Dat ze bestaat. Dat ze bestreden moet worden. En dat ze niet het laatste woord heeft. De zonde (de persoonlijke zonde, niet de 'zondige structuren van de samenleving') is een halve eeuw lang in grote delen van de katholieke Kerk feitelijk een non-item geweest (vgl. de bizarre uitspraken van de salesiaan Spronck nog afgelopen voorjaar): biecht afgeschaft, kerkelijk recht onzinnig verklaard, discipline 'verstikkend' enz. Ook deze onevenwichtigheid heeft zich als een verschrikkelijke boemerang tegen de Kerk zelf gekeerd.
De prioriteit van de logos voor het ethos heeft overigens consequenties ook voor de opvoeding: die is niet enkel, zelfs niet in de eerste plaats, ethisch, maar leert het kind voor alles de hem liefhebbende God kennen (en vervolgens: beminnen en dienen).
Houdt u overigens zaterdagavond 25 februari vrij in uw agenda: dan komt Bart Jan Spruyt spreken in 's-Hertogenbosch, in het kader van de Avonden aan de Aa!
dinsdag 17 januari 2012
Ingezonden brieven in Elsevier
Rooms-Katholiek (2)(Elsevier, nr. 2, 14 jan. 2012, p. 5)
Met volledige instemming las ik het commentaar 'Vol op het orgel' van Gertjan van Schoonhoven (31 december 2011, pagina 17). Het doet mij goed dat Elsevier zich niet laat meeslepen door de waan van de dag met betrekking tot het rapport van de commissie-Deetman, dat toch vele vragen oproept. Ik ben van katholieke huize. Vanaf 1944 tot 1960 heb ik onderwijs genoten op diverse katholieke scholen en instituten. Ik ben misdienaar geweest en was lid van een door paters gerunde padvinderij. Ik zou dus allerlei verfoeilijke zaken kunnen hebben meegemaakt. De laatste tijd heb ik zeer veel familieleden, vrienden en bekenden gesproken die door een soortgelijk proces in dezelfde periode gingen. Vrijwel niemand herkende de door Deetman geschetste beelden. Velen vroegen zich af op basis waarvan Deetman tot zijn conclusies is gekomen. We onderschrijven daarom de conclusies van Van Schoonhoven volledig en zijn met hem van mening, dat een grote meerderheid van katholieken na de publicatie van 'De Dikke Deetman' aan het kortste eind trekt.
Jan Schapers, Hilversum
Rooms-Katholiek (3)
Ik was blij eindelijk wat tegengas te kunnen constateren in 'Vol op het orgel' over de bevindingen van de commissie-Deetman. Als dertienjarige leerling heb ik twee jaar gewoond in Huize Don Rua te 's-Heerenberg. (De klokkenluider van het seksueel misdrijf zat in mijn groep.) Ik heb nooit kunnen begrijpen wat er in 'mijn thuis' is misgegaan. Evenals vele andere groepsgenoten uit die tijd hebben wij niets van het 'seksuele wangedrag' meegekregen. Integendeel, ik heb er schitterende jaren meegemaakt, die ik nooit had willen missen. Natuurlijk werd er gestoeid en gevochten, kreeg je een schouderklopje of een aai over je bol. Maar dat de salesianen zo door het slijk moesten worden gehaald, is in mijn beleving onterecht. Is de waarheid niet overtrokken door de tijd en de emotie?
A. van Marrewijk, Poeldijk
dinsdag 10 januari 2012
Zodat je nog niks weet
Vol op het orgelVergelijk ook ons N.a.v. de onderzoeksaanbeveling van Deetman van mei 2010.
Commissie-Deetman had wel terughoudender mogen zijn over misbruik in katholieke kerk
Het werk van de commissie-Deetman heeft twee dikke boeken opgeleverd, maar of het non-fictie is of fictie, is nog niet zo eenvoudig te zeggen. Dat er in de katholieke kerk tussen 1945 en 2010 de nodige zedendelicten met minderjarigen waren, lijkt wel zeker. Maar op welke schaal precies, hoe ernstig precies en of het binnen de katholieke kerk nou echt zo heel veel verschrikkelijker was dan elders in de samenleving, dat is - De Dikke Deetman ten spijt - nog steeds onduidelijk.
Dat ligt niet helemaal aan de protestantse CDA-politicus. De beste vorm van waarheidsvinding is nog altijd die van een justitieel onderzoek, gevolgd door een rechtszaak. Dat is bij een kwestie die 65 jaar beslaat, lastig. Als je al verdachten kunt vinden die nog leven, dan zijn hun eventuele misdrijven verjaard. En hoe betrouwbaar zijn de herinneringen van de vermeende slachtoffers? Deze serieuze beperkingen had de commissie terughoudend moeten maken. Dat is niet gebeurd. Ze gaat vol op het orgel; haar conclusie dat de katholieke kerk in Nederland verantwoordelijk is voor 'circa 10.000 tot 20.000 gevallen' van seksueel misbruik van minderjarigen, ging de hele wereld over.
Wat je daarbij niet leest, is dat deze aantallen volstrekt virtueel zijn. Ze zijn een schatting, gebaseerd op een enquête onder ruim 34.000 Nederlanders van 40-plus. Alsof een enquête - zeker na alle ophef - als instrument voor waarheidsvinding al niet onbetrouwbaar genoeg is, gooit de commissie-Deetman ook nog eens - tegen haar eigen belofte in - alle mogelijke vergrijpen op één hoop: licht én zwaar. Zodat je nog niks weet. Relativeren doet het rapport tegelijk ook: zo staat er dat katholieke instellingen niet erger waren dan niet-katholieke instellingen.
Het rapport van de commissie-Deetman is in alles glibberige politiek. Het komt tegemoet aan de vermeende slachtoffers die willen horen dat het allemaal heel erg was. Voor de opdrachtgever, de katholieke kerk, is het fijn dat ze niet alleen in het strafbankje zit. De buitenstaander die na twee jaar speculeren wil weten hoe het zit, die trekt aan het kortste eind.
vrijdag 23 december 2011
"De katholieke kerk kent zelf overigens geen verjaring"
Lees zeker ook dit uitgebreide eerste commentaar op het rapport-Deetman van de als altijd kalme en redelijke Anton de Wit.
vrijdag 16 december 2011
Uit het rapport van de commissie-Deetman (1)
Bij de volkstelling in 1947 bedroeg het aantal katholieken in Nederland 3,7 miljoen op een totale bevolking van 9,6 miljoen (38,4 procent). In 1967 waren in Nederland 13.500 priesters (4.000 seculieren in zeven bisdommen en 9.400 regulieren in 34 ordes en congregaties) en 40.000 broeders en zusters in 111 ordes en congregaties (p. 5).Zie ook een eerder artikel van J. Heijtenis en ons RK sexueel misbruik van maart 2010.
De meerderheid van het Pastoraal Concilie [van Noordwijkerhout, 1966-1970] stuurde aan op toelating van gehuwden tot het priesterambt. De Nederlandse bisschoppen en de kardinaal [Alfrink], beducht voor afkeurende reacties uit de wereldkerk, zeiden niet duidelijk ‘nee’, maar ook geen ‘ja’. Er ontstond onder de leken en een deel van de priesters en religieuzen de verwachting dat binnen enkele jaren het celibaat geen verplichting meer zou zijn. Vanuit deze verwachting kozen sommigen voor het priesterschap (p. 6).
In 1946 bedroeg het aantal [rooms-katholieke] internaten 217. Op het hoogtepunt, in 1960, waren er 321 katholieke internaten. Tien jaar later waren hiervan nog maar 199 over, en daarna was het einde snel in zicht (p. 7).
Vanaf het einde van de jaren zestig was sprake van ogenschijnlijke [sic] liberalisering van seksualiteit. Homoseksualiteit werd maatschappelijk gezien meer getolereerd. De grens van de seksuele tolerantie lag bij de pedoseksualiteit, dat ook in progressieve kringen min of meer onbespreekbaar bleef [sic] (p. 7).
De Onderzoekscommissie heeft tussen maart en december 2010 zo’n 2000 meldingen en berichten ontvangen, waarvan 1795 betrekking hebben op seksueel misbruik van minderjarigen binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Dit betrof spontane meldingen en meldingen die na toestemming van de melder zijn overgedragen vanuit Hulp&Recht, de media en de commissie-Samson. Dit aantal zegt echter niet genoeg om uitspraken te doen over de omvang en de aard van het seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk. Er kan immers sprake zijn van vertekeningen van de meldingen, zoals onder- of overrapportage.
De Onderzoekscommissie heeft daarom andere wegen moeten zoeken om een wetenschappelijk onderbouwde schatting te geven van de omvang en van de aard dit seksueel misbruik. Zij heeft hiervoor gebruik gemaakt van vragenlijsten onder een selectie van de melders en van een surveyonderzoek onder 34.234 Nederlanders van veertig jaar en ouder. Tevens is gebruik gemaakt van informatie van het Kaski, en het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut.
Bij de interpretatie van de gegevens uit het surveyonderzoek, dat is uitgevoerd door TNS NIPO, hanteert de Onderzoekscommisssie enige voorzichtigheid, omdat dit onderzoek tot 65 jaar terugkijkt, het geheugen feilbaar is en er verschillende opvattingen zijn over wat onder seksueel misbruik moet worden verstaan.
Seksueel misbruik van minderjarigen in Nederland
Uit het surveyonderzoek blijkt dat één op de tien Nederlanders voor hun achttiende jaar tegen zijn of haar zin seksueel is benaderd door een meerderjarig niet-familielid (9,7 procent uit een steekproef van 34.234 Nederlanders van veertig jaar en ouder).
Hierbij wordt geen verbijzondering van de achtergrond van de pleger gegeven. Het aantal Nederlanders dat rooms-katholiek is opgevoed, ligt daarbij iets hoger dan degenen die niet rooms-katholiek zijn opgevoed. Tal van andere factoren (bij voorbeeld sociaaleconomische status en culturele verschillen) kunnen evenzeer een rol hebben gespeeld. Het gaat hier om seksueel misbruik in de ruime betekenis van het begrip: lichte, matige maar ook ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag jegens minderjarigen.
Seksueel misbruik van minderjarigen in instellingen
De Onderzoekscommissie heeft onderzocht hoe groot het risico was op ongewenste seksuele benadering van kinderen in instellingen (internaten, kostscholen, seminaries, kindertehuizen). Dat risico bleek twee keer zo hoog te liggen dan [sic] het landelijk gemiddelde. Er is daarbij geen betekenisvol verschil tussen rooms-katholieke en niet-rooms-katholieke instellingen (p. 8-9).
De onderzoeksvraag was gericht op plegers werkzaam binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Van de Nederlanders van veertig jaar en ouder heeft één op de honderd (0,9 procent) tot één op de driehonderd (0,3 procent) ervaring met ongewenste seksuele benadering voor het achttiende jaar door een pleger die werkzaam was binnen de Rooms-Katholieke Kerk (p. 10).
Het aantal slachtoffers dat rooms-katholiek is opgegroeid, een deel van zijn jeugd heeft doorgebracht in een rooms-katholieke instelling en melding maakt van seksueel misbruik voor het achttiende jaar door een pleger werkzaam binnen de Rooms-Katholieke Kerk, gepleegd in de periode tussen 1945 en 1981, betreft circa 10.000 tot 20.000 personen [schatting op grond van surveyonderzoek]. Het gaat hier om ervaringen die uiteenlopen van zeer licht tot ingrijpend.
Het totaal aantal personen dat seksueel misbruik meldt, door plegers werkzaam in de Rooms-Katholieke Kerk in de periode 1945 tot 1981 bedraagt enige tienduizenden. Hiervan mag worden aangenomen dat enkele duizenden ernstige misbruikervaringen hebben opgedaan (p. 10).
In de eerste maanden van 2010 berichtten de media over seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland. Analyse van de spontane meldingen die bij de Onderzoekscommissie binnenkwamen leidt tot conclusies die in hoofdlijnen overeenkomen met het beeld dat in de media is geschetst. Dat is niet verwonderlijk: de media hebben hun berichtgeving gebaseerd op verhalen van melders die zich ook bij hen meldden. Het beeld dat in de media werd geschetst is dat misbruik voornamelijk voorkwam binnen de Rooms-Katholieke Kerk en verweven is met de gesloten en hiërarchische cultuur van internaten, kostscholen, seminaries, opvoedingstehuizen en andere instellingen van de Kerk. In dat beeld werd nauwelijks onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van misbruik. Het kwam veelvuldig voor en alle vormen van misbruik waren even ernstig. Bovendien zou sprake zijn van een doofpotcultuur.
Het beeld dat in de media is ontstaan over dit misbruik, moet mede op basis van het surveyonderzoek, op belangrijke punten worden bijgesteld:
Ten eerste moet het beeld dat seksueel misbruik van minderjarigen primair een zaak is geweest van de Rooms-Katholieke Kerk worden bijgesteld. Seksueel misbruik van minderjarigen komt breed voor in de Nederlandse samenleving.
Ten tweede heeft het misbruik niet hoofdzakelijk plaatsgevonden in onderwijsinstellingen. Wel blijkt zich rond onderwijsinstellingen een specifiek probleem te hebben voorgedaan. Zoals de Onderzoekscommissie eerder concludeerde is het risico op seksueel misbruik in een instelling groter dan daarbuiten. Dat geldt voor instellingen in het algemeen en niet specifiek voor louter rooms-katholieke instellingen.
Ten derde wijkt ook het beeld in de media over de aard en ernst van het misbruik af van de bevindingen van de Onderzoekscommissie [jammer dat dit punt in de samenvatting niet wordt toegelicht -vh] (p. 11).
Hoewel seksueel misbruik als zodanig geen gangbare term was tot het jaar 2000, heeft de Onderzoekscommissie in kerkelijke archieven voor de periode tot het midden van de jaren vijftig betrekkelijk veel informatie gevonden over grensoverschrijdend seksueel gedrag van priesters en religieuzen. Deze aandacht betreft regelgeving en normering van gedrag, maar ook de beschrijving van casuïstiek. Van het eind van de jaren veertig tot het midden van de jaren vijftig was sprake van een opeenstapeling van gedragsregels die zich richtten op het zedelijk leven van de religieuzen. Daarnaast werd er over de problematiek gesproken in menig bestuurlijk overleg. Er werden pogingen ondernomen om intern, binnen de bisdommen en de ordes en congregaties, bestuurlijk greep te krijgen op ontucht door ambtsdragers en vertegenwoordigers van de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland.
Voor deze periode kan daarom niet worden gesproken van onwetendheid op bestuurlijk niveau door een cultuur van zwijgzaamheid in de verschillende bisdommen, ordes en congregaties
[We verwijzen in dit verband naar een passage uit het boek Licht der Welt van paus Benedictus, waarin deze eraan herinnert, dat "das kirchliche Strafrecht bis in die späten 50er-Jahre hinein funktioniert hat; es war zwar nicht vollkommen, vieles ist daran zu kritisieren, aber immerhin: Es wurde angewandt. Doch seit der Mitte der 60er-Jahre wurde es einfach nicht mehr angewandt. Es herrschte das Bewusstsein, die Kirche dürfe nicht Rechtskirche, sondern müsse Liebeskirche sein; sie dürfe nicht strafen. So war das Bewusstsein dafür, dass Strafe ein Akt der Liebe sein kann, erloschen. Damals kam es auch bei ganz guten Leuten zu einer merkwürdigen Verdunkelung des Denkens" -vh] (p. 12).
[B]ij de Broeders van Liefde [zijn] aanwijsbare sporen van misbruik van de eigen kweek aangetroffen. Doorgaans betrof het jongens tussen de twaalf en vijftien jaar oud. Lokale en provinciale oversten gingen zeer omzichtig met zulke misbruikgevallen in de eigen opleiding uit vrees dat zulk grensoverschrijdend gedrag zou leiden tot het vertrek van een slachtoffer. Ook bij de salesianen van Don Bosco, waarover de Onderzoekscommissie relatief veel meldingen ontving, heeft de Onderzoekscommissie misbruik van de eigen kweek aangetroffen. De normen en voorschriften van deze congregatie in gevallen van misbruik waren streng maar werden met grote soepelheid toegepast. Er zijn aanwijzingen dat seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens de eigen kweek wellicht tot de interne kloostercultuur heeft behoord. Wanneer de verantwoordelijke superieuren (waarschijnlijk of zeker) op de hoogte waren van misbruikgevallen, was overplaatsing (eventueel naar het buitenland) één van de meest toegepaste maatregelen. Boete doen, overplaatsing en eventuele behandeling was aantrekkelijker dan uitzetting uit de orde om verlies van leden of een schandaal te voorkomen.
Dat er binnen de congregatie van meet af aan een ‘cultuur van het zwijgen’ bestond, is niet ongewoon voor dergelijke organisaties met een sterk esprit de corps.
Bestuurders zelf stelden aan het eind van de jaren veertig en ook de eerste helft van de jaren vijftig vast dat er onder hun kandidaten in toenemende mate jonge mannen zaten met psychische problemen, meestal aangeduid in termen van neurose. De kandidaten werden nog tijdens hun opleidingstijd doorgestuurd naar een psychiater. Psychische problemen waren vaak geen beletsel voor intrede. Deze ongeschreven beleidslijn stond op gespannen voet met Romeinse richtlijnen ten aanzien van de selectie van kandidaten, tenminste als de psychische moeilijkheden ook met seksualiteit te maken hadden of zich in lichamelijk-seksuele zin uitten (p. 13-14).
In het onderzoek van Kempe is het aandeel religieuzen binnen de groep van katholieke onderwijzers wiens onderwijsbevoegdheid werd ontnomen, circa twintig procent. Dit komt overeen met het algemene aandeel van religieuzen onder de katholieke onderwijzers in die tijd (p. 14).
Uit het archiefonderzoek naar kerkelijke en religieuze bestuursorganen blijkt dat na het midden van de jaren vijftig de relatief grote aandacht voor seksueel misbruik tamelijk abrupt stopt, een enkele uitzondering uit de late jaren vijftig en zestig daargelaten. Min of meer parallel daaraan verdwijnt ook de hulpverlening aan priesters en broeders met problemen van de bestuurlijke agenda van bisschoppen en hogere oversten [we verwijzen nogmaals naar het citaat van Benedictus hierboven, en citeren hier nog de regels die erop volgen: "Heute müssen wir wieder neu erlernen, dass die Liebe zu dem Sünder und die Liebe zu dem Geschädigten dadurch im rechten Ausgleich stehen, dass ich den Sünder in der Form bestrafe, die möglich und die angemessen ist. Insofern gab es in der Vergangenheit eine Bewusstseinsveränderung, durch die eine Verdunkelung des Rechts und der Notwendigkeit von Strafe eingetreten ist – letztendlich auch eine Verengung des Begriffs von Liebe, die eben nicht nur Nettigkeit und Artigkeit ist, sondern die in der Wahrheit ist. Und zur Wahrheit gehört auch, dass ich denjenigen strafen muss, der gegen die wirkliche Liebe gesündigt hat" -vh] (p. 15).
Het handvat dat Rome eind jaren negentig aan de bisschoppen bood, om in te grijpen bij seksueel misbruik van minderjarigen door laïcisatie ex officio van priesters die als pedoseksueel leefden, werd door de bisschoppen in de daarop volgende jaren niet toegepast. Van een structurele beleidsvoering van de Bisschoppenconferentie rond het vraagstuk van seksueel misbruik van minderjarigen was geen sprake (p. 17).
[I]n de jaren tachtig [werden] in het bisdom Rotterdam [bisschop Bär] tegen de adviezen van de toenmalige selectiecommissie in, mannen toegelaten tot de priesterwijding die daarvoor niet voor geschikt werden geacht en van wie een aantal zich aan misbruik van minderjarigen heeft schuldig gemaakt. Op hun misdrijven en misdragingen is geen enkele vorm van correctie of een voorzorgsmaatregel genomen om herhaling te voorkomen, terwijl dit naar buiten toe wel werd volgehouden (p. 18).
Het celibaat is een onderwerp dat van belang is omdat de vraag is gesteld of dit mogelijk een verklarende factor zou kunnen zijn in het vóórkomen van seksueel misbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Dat het celibaat dé verklarende factor zou zijn voor de mate waarin binnen de Rooms-Katholieke Kerk seksueel misbruik voorkomt – een gedachte die zowel in de media als in kerkelijke kring geuit is – is een stelling waarvoor geen wetenschappelijke onderbouwing bestaat. Deze stelling zou impliceren dat seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk opmerkelijk meer vóórkomt dan in vergelijkbare andere contexten (niet-rooms-katholieke instellingen). Dat blijkt echter niet het geval te zijn als men afgaat op de resultaten uit het op verzoek van de Onderzoekscommissie door TNS NIPO uitgevoerde onderzoek (p. 18).
Voor de Rooms-Katholieke Kerk geldt dat [...] een forse spanning bestaat tussen het officiële denken over seksualiteit en [heden ten dage in Nederland] algemeen geaccepteerde relatievormen tussen volwassenen. Deze spanning draagt risico’s in zich bij de uiteindelijke toelating van priesters. Of de gekozen combinatie van specifieke selectie-eisen en spirituele begeleiding in de opleidingsinstituten afdoende is moet worden betwijfeld. De primaire selectie-eis van het celibaat (want zonder dat geen wijding) vergt feitelijk een andersoortige vorming en begeleiding dan louter spiritueel (p. 19).
Plegers van seksueel misbruik werden niet zelden onder druk gezet door hun biechtvader om uit te treden, zo is gebleken uit de aanvragen tot ontslag van de geloften van een aantal religieuzen die zich schuldig hadden gemaakt aan seksueel misbruik [maar ik durf te betwijfelen dat 'structuren van misbruik' zoals de Nederlandse salesianen, een intensieve biechtpraktijk kenden -vh] (p. 20).
De belangrijkste conclusies [van het onderzoek van de commissie-Deetman naar sexueel misbruik van minderjarigen in de RK Kerk in Nederland] zijn:
- De omvang van seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk in de periode 1945 tot 2010 is procentueel betrekkelijk gering maar in absolute aantallen gaat het om een serieus probleem. Enige tienduizenden minderjarigen hebben te maken gehad met lichte, ernstige of zeer ernstige vormen van grensoverschrijdend seksueel gedrag. Vaak gaan slachtoffers decennia lang gebukt onder misbruikervaringen en hebben ze daarvoor weinig gehoor gevonden.
- Van onwetendheid van bisschoppen en andere kerkelijk bestuurders over de problematiek van seksueel misbruik was geen sprake. Wel is naar het oordeel van de Onderzoekscommissie in veel gevallen onvoldoende adequaat opgetreden en is te weinig aandacht besteed aan slachtoffers (p. 22).
‘Kindermishandeling is een verschijnsel van alle tijden dat zich voordoet in vele vormen’, aldus het dit jaar verschenen advies van de Gezondheidsraad. Alleen al in Nederland worden jaarlijks ruim 100.000 kinderen mishandeld. Geestelijk, fysiek, maar ook – zo blijkt uit onderzoeksgegevens in dat advies – seksueel. Het gaat hier in zijn totaliteit om een groot maatschappelijk probleem, aldus de Gezondheidsraad. Deze uitspraken van de Gezondheidsraad onderstrepen het belang van de eindrapportage van de Onderzoekscommissie en enkele andere, recent afgeronde of nog lopende onderzoeken. Dit eindrapport bevestigt de hoofdconclusies van het rapport van de Gezondheidsraad. [...]
Ongeveer tegelijk met de [commissie-Deetman] startte de commissie-Samson met haar onderzoek naar seksueel misbruik in de jeugdzorg en pleeggezinnen.[...] De commissie-Samson zal later met haar eindrapport komen. De [commissie-Deetman] kan uiteraard niet op de bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de commissie-Samson vooruitlopen. Ze volstaat hier met het uitspreken van de hoop dat [...] haar eigen eindrapportage en het eindrapport van de commissie-Samson ertoe leiden dat in de volle breedte seksueel misbruik van minderjarigen de aandacht in samenleving en politiek krijgt die naar het oordeel van de [commissie-Deetman] is vereist (p. 25-26).
[Ook al komt sexueel misbruik van minderjarigen in de Kerk niet meer voor dan elders, toch] bestaat er voor de Rooms-Katholieke Kerk een morele plicht om degene die kampt met klachten en dit wijt aan ervaringen met seksueel misbruik waarbij plegers werkzaam in de Rooms-Katholieke Kerk betrokken waren, serieus te nemen en bij te staan.
Deze morele plicht weegt bijzonder zwaar omdat de Rooms-Katholieke Kerk zich publiekelijk als hoedster van waarden en normen op zedelijk gebied manifesteert.
Juist de schending van die waarden en normen door personen werkzaam in de Kerk heeft bij velen – binnen en buiten de Kerk - een gevoel van ontreddering veroorzaakt (p. 20-21).
vrijdag 2 december 2011
B16: Bisschoppen, blijf je uitspreken
Our meetings are the first since my 2008 Pastoral Visit to your country, which was intended to encourage the Catholics of America in the wake of the scandal and disorientation caused by the sexual abuse crisis of recent decades. I wished to acknowledge personally the suffering inflicted on the victims and the honest efforts made both to ensure the safety of our children and to deal appropriately and transparently with allegations as they arise. It is my hope that the Church’s conscientious efforts to confront this reality will help the broader community to recognize the causes, true extent and devastating consequences of sexual abuse, and to respond effectively to this scourge which affects every level of society. By the same token, just as the Church is rightly held to exacting standards in this regard, all other institutions, without exception, should be held to the same standards [ook in Nederland blijft men over het algemeen doen alsof sexueel misbruik van minderjarigen een 'typisch katholiek' probleem is -vh].
A second, equally important, purpose of my Pastoral Visit was to summon the Church in America to recognize, in the light of a dramatically changing social and religious landscape, the urgency and demands of a new evangelization. In continuity with this aim, I plan in the coming months to present for your consideration a number of reflections which I trust you will find helpful for the discernment you are called to make in your task of leading the Church into the future which Christ is opening up for us.
Many of you have shared with me your concern about the grave challenges to a consistent Christian witness presented by an increasingly secularized society. I consider it significant, however, that there is also an increased sense of concern on the part of many men and women, whatever their religious or political views, for the future of our democratic societies. They see a troubling breakdown in the intellectual, cultural and moral foundations of social life, and a growing sense of dislocation and insecurity, especially among the young, in the face of wide-ranging societal changes. Despite attempts to still the Church’s voice in the public square, many people of good will continue to look to her for wisdom, insight and sound guidance in meeting this far-reaching crisis. The present moment can thus be seen, in positive terms, as a summons to exercise the prophetic dimension of your episcopal ministry by speaking out, humbly yet insistently, in defense of moral truth, and offering a word of hope, capable of opening hearts and minds to the truth that sets us free.
At the same time, the seriousness of the challenges which the Church in America, under your leadership, is called to confront in the near future cannot be underestimated. The obstacles to Christian faith and practice raised by a secularized culture also affect the lives of believers, leading at times to that “quiet attrition” from the Church which you raised with me during my Pastoral Visit. Immersed in this culture, believers are daily beset by the objections, the troubling questions and the cynicism of a society which seems to have lost its roots, by a world in which the love of God has grown cold in so many hearts. Evangelization thus appears not simply a task to be undertaken ad extra; we ourselves are the first to need re-evangelization. As with all spiritual crises, whether of individuals or communities, we know that the ultimate answer can only be born of a searching, critical and ongoing self-assessment and conversion in the light of Christ’s truth. Only through such interior renewal will we be able to discern and meet the spiritual needs of our age with the ageless truth of the Gospel.
Here I cannot fail to express my appreciation of the real progress which the American Bishops have made, individually and as a Conference, in responding to these issues and in working together to articulate a common pastoral vision, the fruits of which can be seen, for example, in your recent documents on faithful citizenship and on the institution of marriage. The importance of these authoritative expressions of your shared concern for the authenticity of the Church’s life and witness in your country should be evident to all.
In these days, the Church in the United States is implementing the revised translation of the Roman Missal. I am grateful for your efforts to ensure that this new translation will inspire an ongoing catechesis which emphasizes the true nature of the liturgy and, above all, the unique value of Christ’s saving sacrifice for the redemption of the world. A weakened sense of the meaning and importance of Christian worship can only lead to a weakened sense of the specific and essential vocation of the laity to imbue the temporal order with the spirit of the Gospel. America has a proud tradition of respect for the sabbath; this legacy needs to be consolidated as a summons to the service of God’s Kingdom and the renewal of the social fabric in accordance with its unchanging truth.
In the end, however, the renewal of the Church’s witness to the Gospel in your country is essentially linked to the recovery of a shared vision and sense of mission by the entire Catholic community. I know that this is a concern close to your own heart, as reflected in your efforts to encourage communication, discussion and consistent witness at every level of the life of your local Churches. I think in particular of the importance of Catholic universities and the signs of a renewed sense of their ecclesial mission, as attested by the discussions marking the tenth anniversary of the Apostolic Constitution Ex Corde Ecclesiae, and such initiatives as the symposium recently held at Catholic University of America on the intellectual tasks of the new evangelization. Young people have a right to hear clearly the Church’s teaching and, most importantly, to be inspired by the coherence and beauty of the Christian message, so that they in turn can instill in their peers a deep love of Christ and his Church.
zondag 2 oktober 2011
In het vliegtuig
Heiligheid, sta ons om te beginnen toe een heel persoonlijke vraag te stellen. In welke mate voelt Paus Benedictus XVI zich nog Duitser? En hoe ervaart u de invloed, reëel of in afnemende mate, van uw Duitse afkomst?
Benedictus XVI: Hölderlin zei: “De geboorte is het meest doorslaggevend van alles”, en dat voel ik natuurlijk. Ik ben in Duitsland geboren en mijn wortels kunnen en mogen niet doorgesneden worden. Ik heb mijn culturele opleiding in Duitsland gekregen, Duits is mijn taal en de taal is de manier waarop de geest leeft en werkt, en heel mijn culturele opleiding is daar geschied! Wanneer ik mij aan theologie wijd, doe ik dat vanuit de innerlijke vorm die ik op de Duitse universiteiten geleerd heb en ik moet helaas toegeven dat ik meer boeken in het Duits lees dan in andere talen. Bijgevolg is mijn Duitse identiteit in mijn manier van zijn, heel sterk. Men kan en mag het toebehoren aan de geschiedenis van zijn land, met de grootheid en zwakheden ervan, niet uitwissen. Doch voor een Christen komt er iets bij; door het Doopsel wordt hij opnieuw geboren; hij wordt geboren in een nieuw volk dat uit alle volken samengesteld is, een volk dat alle volken en alle culturen omvat en waar hij voortaan deel van uitmaakt, zonder echter zijn natuurlijke oorsprong te verliezen. Wanneer men daarenboven grote verantwoordelijkheid draagt, zoals bij mij het geval is omdat ik de hoogste verantwoordelijkheid in dit nieuwe volk draag, is het evident dat men zich steeds meer met dit volk identificeert. De wortel wordt een boom die zich in verschillende richtingen uitstrekt en het gevoel tot deze grote gemeenschap van de katholieke Kerk te behoren, een volk dat uit alle volken is samengesteld, wordt steeds levendiger en dieper, geeft vorm aan heel het bestaan zonder evenwel aan het verleden te verzaken. Ik zou dus zeggen dat de oorsprong, de culturele identiteit blijft en zeker ook de bijzondere liefde en bijzondere verantwoordelijkheid, doch ingevoegd en uitgebreid in een groter toebehoren, in de “civitas Dei” (stad Gods) zoals de heilige Augustinus zou zeggen, in het volk van alle volken waarin wij allemaal broers en zussen zijn.
Heilige Vader, de laatste jaren heeft zich in de Kerk in Duitsland een toename voorgedaan van uittredende gelovigen, meer bepaald omwille van het kindermisbruik door geestelijken. Wat is uw gevoel bij dit fenomeen? En wat zou u zeggen tot degenen die de Kerk willen verlaten?
Benedictus XVI: Men dient voor alles de specifieke motivatie te onderscheiden van degenen die geërgerd zijn door de misdaden die de laatste tijd aan het licht gekomen zijn. Ik kan begrijpen dat men in het licht van deze informatie, vooral als het om mensen uit de eigen omgeving gaat, zegt: “Deze Kerk is de mijne niet meer. De Kerk was voor mij een kracht van humanisering en moralisering. Als de vertegenwoordigers van de Kerk het tegendeel doen, kan ik met die Kerk niet meer leven”. Het gaat hier om een specifieke situatie. Over het algemeen zijn de motivaties binnen de secularisatie van onze samenleving, velerlei. Gewoonlijk zijn deze uittredingen de laatste stap in een lange ketting van verwijdering van de Kerk. In deze context lijkt het mij belangrijk zich de vraag te stellen, na te denken over: “waarom ben ik in de Kerk? Ben ik in de Kerk zoals in een sportvereniging, een culturele vereniging, enz., waarin ik mijn interesses vind en als die geen weerklank meer vinden, ga ik daar weg; of is in-de-Kerk-zijn iets dieper?” Ik zou zeggen dat het belangrijk is te erkennen dat in de Kerk zijn niet betekent deel uitmaken van een vereniging maar wel in het vissersnet zijn van de Heer, die goede en slechte vissen uit de wateren van de dood overbrengt naar het land van het leven. Het kan dat ik mij in dat net juist naast slechte vissen bevind en dat voel, maar feit is dat ik daar noch voor de enen noch voor de anderen ben omdat dit het net is van de Heer, dat niets van doen heeft met mensenverenigingen, het is een net dat het fundament van mijn wezen raakt. Als men met deze mensen spreekt, denk ik dat men naar de grond van de vraag moet gaan: wat is de Kerk? Wat is verscheidenheid? Waarom ben ik in de Kerk, ondanks de verschrikkelijke, menselijke, ergernisgevende feiten en aspecten? Zich zo opnieuw bewust worden van de eigenheid van het Kerk-zijn van het volk van alle volken, van Gods volk, en zo de ergernissen leren verdragen en deze ergernissen tegenwerken juist door in het grote net van de Heer te zijn.
Het is niet de eerste keer dat groeperingen hun verzet uiten tegen uw komst in een land. De betrekkingen van Duitsland met Rome zijn traditiegetrouw kritisch, zelfs ten dele binnen de schoot van de katholieke wereld. De controverses zijn reeds lang bekend: contraceptie, de Eucharistie, het celibaat. Voor uw reis hebben sommige parlementariërs zelfs kritische stellingen ingenomen. Voor uw reis naar Groot-Brittannië leek de sfeer evenmin vriendschappelijk en uiteindelijk is alles goed verlopen. In welke geestestoestand gaat u nu naar uw vroegere vaderland en zult u zich tot de Duitsers richten?
Benedictus XVI: Ik zou ten eerste willen zeggen dat het normaal is dat in een vrije samenleving en geseculariseerde tijd sommigen tegen het bezoek van de Paus zijn. Het is juist dat zij hun verzet uiten – ik respecteer ze allen: dat behoort tot onze vrijheid en wij moeten het feit aanvaarden dat de secularisatie in onze samenlevingen en ook de tegenkanting tegen het katholicisme sterk zijn. Wanneer die tegenkantingen civiel zijn, kan er niets op gezegd worden. Anderzijds is het ook waar dat de Paus verwacht en graag gezien wordt. In Duitsland heeft deze tegenkanting meerdere dimensies: de oude tegenstellingen tussen de Germaanse en Romeinse cultuur, de conflicten uit de geschiedenis en ook dat wij het land van de Reformatie zijn die deze tegenstellingen nog geaccentueerd heeft. Maar er is ook grote waardering voor het Katholieke geloof, er is de toenemende overtuiging dat wij in onze tijd nood hebben aan een morele overtuiging, een morele kracht. In onze tijd hebben wij nood aan Gods aanwezigheid. Zo zijn er, parallel met de oppositie, die ik natuurlijk vind en die men kan verwachten, veel mensen die mij met vreugde opwachten, die een feest van het geloof verwachten, het feit samen te komen, de vreugde God te kennen en de toekomst te beleven samen met God die ons bij de hand neemt en de weg toont. Daarom vertrek ik met vreugde naar Duitsland en ben ik gelukkig de boodschap van Christus naar mijn land te brengen.
Vraag: Heilige Vader, een laatste vraag. U zult in Erfurt het voormalige klooster bezoeken van de hervormer Maarten Luther. De evangelische christenen en de katholieken bereiden zich in onderlinge dialoog voor op de gedachtenis van de vijfhonderdste verjaardag van de Reformatie. Met welke boodschap, welke ideeën, bereidt u zich op de ontmoeting voor? Moet uw reis ook gezien worden als een broederlijk gebaar naar de broeders en zusters die van Rome gescheiden zijn?
Benedictus XVI: Toen ik de uitnodiging voor deze reis aanvaard heb, was voor mij evident dat de oecumene met onze evangelische vrienden een sterk en centraal punt van de reis moest zijn. We leven in een tijd van secularisatie zoals ik reeds zei, waarin alle Christenen samen de zending hebben Gods boodschap aanwezig te brengen, de boodschap van Christus, ervoor te zorgen dat geloven mogelijk is, met deze grote ideeën, deze waarheden naar voren te treden. Het is voor onze tijd dus fundamenteel dat Katholieken en protestanten samen zijn, zelfs indien wij op institutioneel vlak niet volmaakt één zijn en er belangrijke problemen blijven, problemen met betrekking tot het geloof in Jezus Christus, in de Drie-ene God en in de mens als beeld van God. Wij zijn verenigd en het is essentieel dat op dit historische ogenblik aan de wereld te tonen en deze eenheid te verdiepen. Ik ben onze vrienden, protestantse broeders en zusters, bijgevolg heel dankbaar: zij hebben een zeer zinvol teken mogelijk gemaakt, namelijk de ontmoeting in het klooster waar Luther zijn theologische weg begon, het gebed in de kerk waar hij priester gewijd werd en de gezamenlijke dialoog over onze verantwoordelijkheid als Christenen vandaag. Ik ben dus heel gelukkig deze fundamentele eenheid te kunnen tonen, dat wij broeders en zusters zijn en dat wij samenwerken voor het welzijn van de mensheid door de blijde boodschap van Christus te verkondigen, van God die een menselijk gelaat heeft en tot ons spreekt.
dinsdag 26 juli 2011
Staat en Kerk lijnrecht tegenover elkaar
Volgens het kerkelijk recht is het biechtgeheim echter "onschendbaar; daarom is het de biechtvader ten strengste verboden met woorden of op welke andere wijze en om welke reden ook over de boeteling ook maar iets bekend te maken" (can. 983 CIC). "De biechtvader die het biechtgeheim rechtstreeks schendt, loopt een excommunicatie van rechtswege op die aan de Apostolische Stoel voorbehouden is [de zwaarst mogelijke kerkelijke straf]" (can. 1388 CIC)".
Hoezo dat? Eerst moeten we kijken naar wat, volgens de katholieke leer, de biecht is.
God alleen vergeeft zonden. Aangezien Jezus de Zoon van God is, zegt Hij over zichzelf: "De Mensenzoon heeft de macht op aarde zonden te vergeven" (Mc 2,10) en Hij oefent deze macht ook uit: "Uw zonden zijn u vergeven!" (Mc 2,5; Lc 7,48). Zelfs nog meer: krachtens zijn goddelijk gezag geeft Hij deze macht aan de mensen (Joh 20, 21-23), opdat zij die uitoefenen in zijn naam (CKK, 1441):Terzijde: biechten is dus iets anders dan thee drinken met de pastoor of dominee (al proberen de "eigentijdse theologen" van alle tijden die twee dingen wel steeds tot elkaar te herleiden).
Jezus dan zeide wederom tot hen: "Vrede zij ulieden, gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zende Ik ook ulieden". En als Hij dit gezegd had, blies Hij op hen, en zeide tot hen: "Ontvangt den Heiligen Geest. Zo gij iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven; zo gij iemands zonden houdt, dien zijn zij gehouden".
In de loop der eeuwen heeft de concrete vorm waarin de Kerk deze macht, ontvangen van de Heer, heeft uitgeoefend, veel variaties gekend. Gedurende de eerste eeuwen was de verzoening van de christenen die na hun doopsel bijzonder zware zonden bedreven hadden (bijvoorbeeld afgoderij, moord of overspel), aan een zeer strenge tucht gebonden. De boetelingen moesten vaak jarenlang in het openbaar boete doen voor hun zonden alvorens verzoend te worden. Tot deze "orde der boetelingen" (die slechts bepaalde zware zonden betrof) werd iemand slechts zelden toegelaten, in bepaalde streken slechts eenmaal in zijn hele leven. Gedurende de zevende eeuw brachten de [nota bene!] Ierse missionarissen, geïnspireerd door de monastieke traditie uit het oosten, de "privé"-praktijk van de boete naar het vasteland van Europa mee. Er werd niet meer geëist, publiek en langdurig boete te doen alvorens met de Kerk verzoend te worden. Het sacrament vindt voortaan op een meer besloten wijze plaats tussen de boeteling en de priester. Deze nieuwe praktijk voorzag in de mogelijkheid dat het sacrament herhaald werd en opende zo de weg voor een regelmatig ontvangen ervan. De mogelijkheid ontstond dat in één enkele sacramentele viering zowel de zware als de dagelijkse zonden vergeven werden. Dit is in grote lijnen de vorm van boete die de Kerk tot op de dag van vandaag kent [de biecht] (CKK, 1447).
Thee drinken kan zeer fijn en nuttig zijn, maar we hebben het over de biecht wanneer een berouwvolle zondaar zich door Christus (God) wil laten vergeven en daarom, binnen het historisch vormgekregen objectieve kerkelijke kader van het boetesacrament, een beroep doet op het mandaat van Johannes 20, 23: men gaat dan naar een priester, geeft aan te willen biechten, somt de eigen ernstige na de vorige biecht begane zonden op, drukt het voornemen uit met Gods genade niet meer te zullen zondigen en aanvaardt van de priester de penitentie (symbolische boete) en de absolutie (vergeving uit naam van Christus). De opsomming moet nederig, volledig, oprecht, prudent en kort zijn. "Indien er voor de biechtvader geen twijfel bestaat omtrent de gesteltenis van de boeteling en deze de absolutie vraagt, mag deze niet geweigerd noch uitgesteld worden" (can. 980 CIC).
Gezien het delicate karakter en de verhevenheid van dit dienstwerk en de eerbied die men aan personen verschuldigd is, verklaart de Kerk dat elke priester die biecht hoort, onder zeer strenge straffen verplicht is tot absolute geheimhouding van de zonden die zijn boetelingen hem beleden hebben. Hij mag ook geen gebruik maken van wat hij door de biecht over het leven van de boetelingen te weten is gekomen. Deze geheimhouding, die geen uitzonderingen duldt, wordt het "biechtgeheim of sacramentele zegel" genoemd, want wat de boeteling aan de priester kenbaar heeft gemaakt, blijft door het sacrament "verzegeld" (CKK, 1467).Biechten is praten met God, niets meer en niets minder. De biecht maakt deel uit van de "binnenkamer" van Mattheüs 6, 6. Anderen gaan daarin niet binnen, tenzij ze moedwillig in iemands geweten willen binnendringen. Maar de Kerk (en elk fatsoenlijk mens) zal altijd de gewetensvrijheid verdedigen.
Het biechtgeheim is hoe dan ook een van die dingen waar de Kerk geen verandering in aan kan brengen. Je kunt het leuk vinden of niet, maar Christus heeft de Kerk de macht gegeven in Zijn naam zonden te vergeven; de Kerk heeft begrepen dat die macht bepaalde elementen/voorwaarden kent en voelt zich niet in staat om daarin verandering te brengen. Zo zal ze nooit het biechtgeheim kunnen opheffen, al verplicht een staatswet haar daartoe. Men moet God meer gehoorzaam zijn dan de mensen.
Het biechtgeheim heeft overigens, naast de sacramentele (waar velen natuurlijk niet in geloven), grote sociale voordelen (net als de gewetensvrijheid zelf), waaraan men nogal eens voorbijgaat. A confessore, medico e avvocato non tener il ver celato, luidt een Italiaans spreekwoord: aan je biechtvader, arts en advocaat moet je niets verzwijgen. Het is belangrijk in een samenleving, voor de geestelijke volksgezondheid, dat er mensen zijn, met name ook "objectieve" figuren, bij wie je je hart kunt uitstorten (die je kunt toelaten op je forum internum) zonder angst dat wat je zegt, tegen je gebruikt kan worden. Als zulke plaatsen niet meer bestaan (communistische landen hadden als ideaal dat alles altijd aan de overheid moest kunnen worden doorgegeven), hebben mensen geen plaats meer waar ze puur geholpen kunnen worden in hun geweten, in hun oordeel. Wanneer dat wegvalt, houdt de misdaad niet op, maar worden de handelingen steeds minder 'beoordeeld' door het geweten. Dat is voor een samenleving niet gunstig. Als kindermisbruik door de biechtvader aangegeven zou moeten worden, houden kindermisbruikers eenvoudigweg op met biechten (als ze het al deden). Maar daar worden ze geen betere mensen van; kindermisbruik neemt niet af als het niet meer opgebiecht wordt. Eerder andersom; de eis van boetedoening en de verplichte belofte een nieuw leven te zullen beginnen, zouden een hulp kunnen zijn op weg naar een werkelijke levensverandering (sterker; en terzijde: ik durf er iets om te verwedden dat kerkelijke kindermisbruikers, en zeker de theoretische verdedigers ervan (de NL salesianen!), er geen regelmatige biechtgewoonte op nahielden).
Voor de volledigheid: het kerkelijk recht kent van oudsher wel bepalingen over biecht en sexueel misbruik, met name canon 1387 (maar ook canon 1390, § 1):
De priester die in de biecht zelf of bij gelegenheid of onder voorwendsel ervan een biechteling aanzet tot een zonde tegen het zesde gebod van de Decaloog, dient, naar gelang van de ernst van het misdrijf, gestraft te worden met een suspensie, met verboden of met ontnemingen, en in de meer ernstige gevallen dient hij uit de clericale staat weggezonden te worden.Wat betreft het vrij recentelijke misdrijf van sexueel misbruik van minderjarigen, heeft de Heilige Stoel nieuwe instructies doen uitgaan, zoals deze en deze.
maandag 20 juni 2011
Haken en ogen aan het advies-Lindenbergh: wie heeft er belang bij de (financiële) verantwoordelijkheid niet bij de daders maar bij de Kerk te leggen?
Artikel 1Kortom, met deze Regeling kan degene die (weliswaar ten onrechte) Ter Schure beschuldigde van sexueel misbruik - misbruik dat (weliswaar eveneens ten onrechte) door de salesianen schriftelijk erkend werd - nogmaals compensatie vragen - tot 100.000 euro - waarvan dan wel de eerder ontvangen 16.000 euro zullen worden afgetrokken. De Kerk heeft - na de schriftelijke erkenning door een van haar instellingen of de dader - geen gelegenheid tot verweer en zal eenvoudigweg moeten betalen. En het staat de aanklager vrij alsnog een civiele procedure te starten.
Een ieder die als minderjarige seksueel is misbruikt door een persoon verbonden aan een Rkk instelling in Nederland [dus iedereen die misbruikt is door enige medewerker (ook de schoonmaker) van enige katholieke school (30% van alle scholen in Nederland), katholiek ziekenhuis enz., of hij nou binnen die instelling of ERBUITEN (!) misbruikt is; of de dader overleden is, maakt geen verschil (artikel 2); uit de toelichting (3.3) op de Regeling mag opgemaakt worden dat iemand 'functionaris' of 'gezonden' moet zijn om te gelden als 'verbonden' aan een RK instelling; katholieken, verbonden aan een RK parochie (4.000.000 personen), lijken zo niet onder de regeling te vallen, al doen de bewoordingen van dit artikel anders vermoeden; -vh] heeft onder deze regeling (hierna: de Regeling) aanspraak op een financiële compensatie naar billijkheid. Zij die een beroep doen op compensatie onder de Regeling worden hierna aangeduid als aanvragers. Toegang tot de Regeling is voor aanvragers kosteloos.
Artikel 2
De Regeling geldt ongeacht of een vordering tot schadevergoeding is verjaard [Waarom? Verjaring is een fundamenteel concept in de menselijke rechtspraak; niet in de laatste plaats omdat het heel moeilijk is om de toedracht vast te stellen van iets wat heel lang geleden gebeurd is (denken we aan de Ter Schure-hoax) -vh]. Beroep op de Regeling staat ook open voor aanvragers die eerder een financiële compensatie van de dader of de bij de dader betrokken Rkk instelling ontvingen zonder dat zij daartegenover de dader of de betrokken Rkk instelling finale kwijting gaven, zij het dat eerder ontvangen bedragen op de compensatie onder de Regeling in mindering worden gebracht.
Artikel 3
Er bestaan vijf categorieën van financiële compensatie:
1. in geval van seksueel getinte handelingen of uitlatingen waardoor de lichamelijke of geestelijke integriteit werd geschonden, anders dan handelingen bedoeld in de hierna volgende categorieën: compensatie tot € 5.000;
2. in geval van betasting van intieme delen: compensatie van € 7.500;
3. in geval van een langere periode van betasting van intieme delen, afhankelijk van frequentie, zwaarte en bijkomende omstandigheden: compensatie tussen € 10.000 en € 20.000;
4. in geval van eenmalige tot enkele malen verkrachting: compensatie van € 25.000;
5. in uitzonderlijke gevallen van seksueel misbruik [de toelichting (3.4) zegt hierover: "Bij uitzonderlijke gevallen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een langere periode van verkrachtingen, groepsverkrachting of ander zeer ernstig seksueel misbruik met blijvende lichamelijke schade. De uitleg en afbakening van het begrip uitzonderlijke gevallen is aan de Compensatie Commissie" -vh] of in gevallen bedoeld in categorieën 3 en 4 waarin de vermogensschade van de aanvrager door het seksueel misbruik substantieel is en het causaal verband tussen het seksueel misbruik en die schade niet aan gerede twijfel onderhevig is: compensatie tot een maximum van € 100.000 [toelichting (3.4): "Gezien de bijzondere ernst van het misbruik, en omdat substantiële schade als gevolg van het misbruik in dit soort gevallen voor de hand ligt, moet de Compensatie Commissie hier veel ruimte hebben om een hogere compensatie toe te kennen". Maar blijkens dezelfde toelichting (3.4) is het hoogste smartengeld dat de Nederlandse rechter de afgelopen tien jaar - en dat in een zeer uitzonderlijk geval - heeft toegewezen voor sexueel misbruik: 36.000 euro. Niet duidelijk is waarom de maximaal door de Kerk te betalen compensatie driemaal hoger moet liggen -vh].
Artikel 4
Het bewijs van seksueel misbruik, van de aard daarvan en van relevante bijkomende omstandigheden kan onder de Regeling uitsluitend worden geleverd voorafgaande aan het verzoek tot compensatie door overlegging van:
- een gedateerd stuk bevattende een schriftelijke erkenning door de dader van het gepleegde misbruik, de aard daarvan en de bijkomende omstandigheden, aan de echtheid waarvan de Compensatie Commissie niet twijfelt;
- een gedateerd stuk bevattende een schriftelijke erkenning van het gepleegde misbruik, de aard daarvan en de bijkomende omstandigheden door de bij de dader betrokken Rkk instelling aan de echtheid waarvan de Compensatie Commissie niet twijfelt [in het geval van de Ter Schure-hoax hadden de salesianen zo'n verklaring afgegeven; wel wetend dat er 'flink wat' misbruik gebeurd was (in het bepaald pedofilofiele klimaat binnen de Nederlandse salesianen), gingen ze de individuele gevallen niet meer na; en zo lieten ze gebeuren dat de naam van een grote medebroeder en bisschop door het slijk gehaald werd - niemand die het voor zijn goede naam opnam, behalve kerkhistoricus Van Schaik -vh];
- een door de aanvrager en de dader of de bij de dader betrokken Rkk instelling voor akkoord ondertekende verklaring over het gepleegde misbruik, de aard daarvan en de bijkomende omstandigheden als uitkomst van een door hen doorlopen bemiddelingstraject, voorzien van een datum en mede ondertekend door de bemiddelaar, met vermelding van diens naam en adres;
- een schriftelijk advies van de Beoordelings- en Adviescommissie (BAC) van de Landelijke Instelling Hulp en Recht waarin de klacht gegrond werd verklaard;
- een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen Nederlands strafvonnis;
- een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen Nederlands civielrechtelijk vonnis, niet zijnde een uitspraak in kort geding of een uitspraak in een deelgeschil.
Artikel 5
De categorie indeling en vaststelling van het compensatiebedrag geschieden door een Compensatie Commissie. Deze staat organisatorisch en inhoudelijk [inhoudelijk, wat betekent dat? Mogen er geen katholieken in zitten (4 miljoen Nederlanders)? Zijn die daar te onbetrouwbaar voor? -vh] los zowel van de Rooms katholieke kerk in Nederland als van de Landelijke Instelling Hulp en Recht. Uitspraken van de Compensatie Commissie binden de betrokken Rkk instelling in Nederland [zonder mogelijk weerwoord van de betrokken RK instelling? Of de beschuldigde DADER ZELF? -vh].
Artikel 6
De Compensatie Commissie kan aan partijen alle inlichtingen vragen die zij nodig acht, inlichtingen met betrekking tot eerder ontvangen vergoedingen wegens seksueel misbruik of inlichtingen in verband met de verkrijging of de echtheid van het overgelegde bewijs daaronder begrepen.
Artikel 7
De waardering van het overgelegde bewijs van seksueel misbruik, van de aard daarvan en van de bijkomende omstandigheden met het oog op categorie indeling geschiedt op basis van schriftelijke stukken.
Artikel 8
Indien de aanvrager in aanmerking komt voor indeling in categorie 3 of 4, maar verzoekt om indeling in categorie 5 wegens de omvang van zijn vermogensschade, geschiedt de indeling in categorie 5 op voorlopige basis.
Artikel 9
In alle gevallen van indeling in categorie 5 krijgt de aanvrager gelegenheid om de omvang van zijn vermogensschade en het causaal verband tussen het seksueel misbruik en die schade toe te lichten. Deze toelichting geschiedt in beginsel schriftelijk. De bij de dader betrokken Rkk instelling wordt op deze punten gelegenheid gegeven tot verweer [alleen bij indeling in categorie 5; bij indeling in de overige categorieën - met compensatie tot 25.000 euro - krijgt de instelling - of de DADER - geen gelegenheid tot verweer -vh].
Artikel 10
In alle gevallen van indeling in categorie 5 kan de Compensatie Commissie verlangen dat de aanvrager zich onderwerpt aan medische of psychologische expertise door deskundigen als door de Compensatie Commissie aangewezen. De kosten van deze expertise worden voorgeschoten door de Compensatie Commissie en komen ten laste van de betrokken Rkk instelling.
Artikel 11
De Compensatie Commissie kan een aanvrager die voorlopig was ingedeeld in categorie 5 definitief indelen in categorie 3 of 4 indien door haar wordt vastgesteld dat de omvang van zijn vermogensschade en/of gerede twijfel aan het causaal verband handhaving in categorie 5 niet rechtvaardigen.
Artikel 12
In alle gevallen van een definitieve indeling in categorie 5 komen de redelijke kosten van rechtsbijstand van de aanvrager gemaakt in de procedure onder deze Regeling voor vergoeding door de betrokken Rkk instelling in aanmerking, tot een maximum gelijk aan 15% van de toe te wijzen compensatie. De kosten van verweer aan de zijde van de betrokken Rkk instelling blijven in alle gevallen voor rekening van die instelling.
Artikel 13
Erfgenamen onder algemene titel hebben te zamen binnen categorieën 1 tot en met 4 van de Regeling 50% van de aanspraken van het overleden slachtoffer. Zij hebben geen toegang tot categorie 5. Andere rechtverkrijgenden dan erfgenamen onder algemene titel kunnen onder de Regeling geen aanspraken doen gelden.
Artikel 14
De Compensatie Commissie stelt met inachtneming van het vermelde in de Regeling en het bij de Regeling behorende advies van de Commissie Lindenbergh haar eigen reglementen en procedures vast.
Artikel 15
De interpretatie van de Regeling is voorbehouden aan de Compensatie Commissie. De Compensatie Commissie houdt bij haar interpretatie van enig onderdeel van de Regeling rekening met een eventuele toelichting daarop in het bij de Regeling behorende advies van de Commissie Lindenbergh.
Artikel 16
De leden van de Compensatie Commissie oordelen als goede vrouwen/mannen naar billijkheid, zij het dat van het gestelde in de Regeling niet kan worden afgeweken.
Artikel 17
De uitspraak geschiedt schriftelijk. Een toewijzende uitspraak wordt door de Compensatie Commissie gelijktijdig toegezonden aan aanvrager, betrokken Rkk instelling en Rkk waarborginstantie. Betaling van de compensatie dient te geschieden binnen zes weken na de uitspraak.
Nog iets: ik zal niet de enige zijn die op een in naam katholieke school van vrijdenkende docenten "sexueel getinte uitlatingen" over zich heen heeft gekregen die als zodanig mijn "geestelijke integriteit" hebben geschonden (zo werden wij als veertienjarigen verplicht schunnige toneelvoorstellingen als 'Het begeren onder de olmen' bij te wonen). Als ik dit op papier kan krijgen, kan mij een schadevergoeding toegewezen worden tot vijfduizend euro.
Van wie precies?
Van de betrokken docent?
Van de school die hem in dienst had?
Voor deze kwestie moeten we naar de toelichting op de Regeling, die in het laatste artikel (3.9) zegt:
De feitelijke betaling van de compensatie en van kosten van rechtsbijstand dient te geschieden door de betrokken Rkk instelling. Deze voldoet ook de kosten van expertise aan de Compensatie Commissie. De Bisschoppenconferentie en de Konferentie van Nederlandse Religieuzen dienen te voorzien in een waarborginstantie die toeziet op tijdige betaling door de betrokken Rkk instelling en garant staat dat betaling binnen zes weken plaatsvindt.Oftewel: de Bisschoppenconferentie en de KNR dienen een fonds in het leven te roepen dat alvast betaalt en de betaling vervolgens mag proberen te verhalen op de betrokken instelling (als die nog bestaat; als die (nog) geld heeft; als die bereid is dat geld terug te betalen (moet ze daartoe via een civiele procedure gedwongen worden? Zal de civiele rechter zo'n terugbetaalplicht, op grond van een buitengerechtelijke Regeling die de instelling misschien zelf nooit aanvaard heeft, erkennen? Onwaarschijnlijk)).
Betaling geschiedt zonder dat van de gerechtigde tot compensatie finale kwijting ter zake van schadevergoeding wegens seksueel misbruik wordt verlangd.
Voorbeeld: ernstig misbruik, vijftig jaar geleden, door de concierge van een katholieke lagere school, van zijn neefje (buiten de school); het misbruik is door hemzelf erkend; de Commissie kent 75.000 euro schadevergoeding toe. Het waarborgfonds van de Kerk betaalt binnen zes weken dit bedrag uit. Zal de lagere school - als ze nog bestaat - zulk verjaard, buiten de school gebeurd misbruik, willen betalen? Zal enige civiele rechter haar daartoe verplichten? Nee natuurlijk.
Ontvangen betaling neemt niet weg dat het slachtoffer alsnog naar de rechter kan stappen om via een civiele procedure nog eens schadevergoeding te eisen (bijvoorbeeld van de DADER ZELF).
Kortom: een regeling die erin voorziet dat op grond van zeer lichte bewijslast en ook zeer lichte vergrijpen, in saecula saeculorum (zonder verjaring), een expliciet niet-katholieke commissie zeer hoge schadevergoedingen vaststelt en die (niet door de DADER ZELF maar) door de Kerk laat betalen, die daarvoor een fonds in het leven moet roepen (met, gezien de schier oneindige groep mogelijke daders en vergrijpen, reële kans op faillissement).
En de grote afwezige in de regeling is de DADER ZELF.
Wie heeft er belang bij de aandacht (en de financiële afwikkeling) af te leiden van de daders naar de Kerk?
Gelukkig gaat het maar om een advies. Weliswaar adviseert WC-eend WC-eend, d.w.z. adviseert de commissie-Lindenbergh om het advies-Lindenbergh integraal over te nemen, "om de Regeling zonder reserve te aanvaarden, de in de Regeling genoemde Compensatie Commissie op zo kort mogelijke termijn te installeren, en financiële middelen zodanig beschikbaar te (doen) maken en houden dat volledige en vlotte nakoming van de uitspraken van de Compensatie Commissie in alle gevallen is verzekerd".
Maar niemand die daartoe verplicht.
In onze eenvoud delen wij de opvatting van het Vlaamse Interdiocesaan Pastoraal Beraad:
De lekenorganisatie vindt [...] niet dat de Kerk zelf voor een financiële compensatie van de slachtoffers moet zorgen. [...] ‘Als ik een verkeersongeval veroorzaak, moet ik daar ook zelf voor opdraaien. Hetzelfde principe moet gelden voor zedendelinquenten. Zij, en niemand anders, moeten de slachtoffers vergoeden.'
vrijdag 3 juni 2011
Gezond Vlaams lekenverstand
De Antwerpse bisschop Johan Bonny zei gisteren dat de Kerk bereid is te betalen voor de schade die de slachtoffers van seksueel misbruik hebben geleden. Maar hij voegde er meteen aan toe dat de Kerk eigenlijk niet genoeg geld heeft.Amen.
[...] De bisschoppen hopen dus ook op giften van individuele gelovigen. [...] Bij de gelovigen zelf valt de impliciete oproep ‘vrijwillig' geld te doneren in slechte aarde. [...]
[...] De lekenorganisatie vindt ook niet dat de Kerk zelf voor een financiële compensatie van de slachtoffers moet zorgen. [...] Ze legt alle financiële lasten op de schouders van de daders van seksueel misbruik. ‘Als ik een verkeersongeval veroorzaak, moet ik daar ook zelf voor opdraaien. Hetzelfde principe moet gelden voor zedendelinquenten. Zij, en niemand anders, moeten de slachtoffers vergoeden.' (Het Nieuwsblad, 1 juni)
Meneer Deetman, bent u daar?
maandag 30 mei 2011
Stille maar revolutionaire schoonmaak
vrijdag 27 mei 2011
"Totaal tegenstrijdig met de leer van de Kerk"
Jos Claes, provinciaal van de Provincie van de Salesianen van Don Bosco in Vlaanderen en Nederland, heeft in een gesprek pater Herman Spronck opgedragen een jaar lang geen interview of publieke verklaring te geven.
Pater Herman Spronck heeft deze beslissing aanvaard en heeft beloofd zich hier aan te houden.
Pater Herman Spronck erkent dat zijn verklaring een verkeerde visie is en biedt zijn excuses aan bij de vele mensen bij wie zijn interview kwaadheid en ergernis opriep.
Hij neemt afstand van de inhoud van zijn interview, dat totaal tegenstrijdig is met de leer van de Kerk en niet te verenigen is met het christelijk en salesiaans opvoedingproject.
woensdag 25 mei 2011
Oorzaken en context van sexueel misbruik door katholieke priesters in de V.S.
Omdat bepaalde bevindingen ook nuttig kunnen zijn voor onderzoek naar en bestrijding van misbruik hier te lande (dat helaas, ondanks dure commissies-Deetman, blijkens de recente uitlatingen van salesianer overste Spronck, althans onder de grootste 'risicogroep', de salesianen, tot nog toe helaas nauwelijks van de grond lijkt te zijn gekomen), citeren we (1) het eerste deel van de conclusies (p. 118-120) van het rapport zelf, (2) enkele alinea's uit een commentaar van JP2-biograaf George Weigel erop, en (3) tenslotte enkele passages uit een commentaar uit The Guardian (No Friend Of The Church):
(1) Uit de conclusies van het rapport van het John Jay College:
Historical Nature of Abuse(2) George Weigel becommentarieert dit laatste punt als volgt:
• The “crisis” of sexual abuse of minors by Catholic priests is a historical problem. Data from multiple sources show that incidence of abuse behavior was highest between the mid-1960s and the mid-1980s. Sexual abuse continues to occur, but 94 percent of the abuse incidents reported to the Catholic Church from 1950 through 2009 took place before 1990. Each year, fewer new reports are brought forward, and each set of new cases reflects the known pattern.
• Priests ordained in different decades committed their first acts of abuse after different periods of time in ministry, but the abusive acts for all cohorts were clustered in the 1960s and 1970s. The influence of the overall pattern of social change is seen in all ordination cohorts.
• Factors that were invariant during the time period addressed, such as celibacy, were not responsible for the increase or decline in abuse cases over this time period.
• Reports of abuse are associated with periods of publicity about the problem of sexual abuse.
• Before 1985, reports of sexual abuse were most likely to be made by the parent of the youth within a year of the abuse. By the mid-1990s, reports of abuse were being made more often by adult men and women reporting abuse incidents that had happened ten or more years earlier. In 2002, reports of abuse were most often made by adult victims or their lawyers twenty to forty years after the abuse took place.
[In Nederland, waar de wereld vijftig jaar later vergaat dan elders, bestaat een salesianer overste het nog in 2011 te verklaren dat sex tussen kinderen en volwassenen moet kunnen. Maar dat zelfs in onze uithoek van de Kerk de houdbaarheidsdatum van een bepaald type jaren-zestig-opvattingen ("kerk-zijn is een streelgebaar") eindelijk begint te verstrijken, blijkt uit het feit dat de overste kort na zijn uitlatingen toch ontslagen is -vh].
Seminary Education and Priestly Formation
• The majority of abusers (70%) were ordained prior to the 1970s, and more abusers were educated in seminaries in the 1940s and 1950s than at any other time period.
• Human formation in seminary is critically important. The drop in abuse cases preceded the inclusion of a thorough education in human formation, but the development of the curriculum of human formation is consistent with the continued low levels of abuse by Catholic priests.
• Sexual abuse of minors was a national problem, and those who abused were educated in mainstream seminaries. No significant increase in vulnerability was evident in those who attended minor or foreign seminaries.
Clinical and Individual Factors
• Priest-abusers are similar to sex offenders in the general population. They had some motivation to commit the abuse (for example, emotional congruence to adolescents), exhibited techniques of neutralization to excuse and justify their behavior, took advantage of opportunities to abuse (for example, through socialization with the family), and used grooming techniques to gain compliance from potential victims.
• Priest-abusers were not “pedophile priests.” The majority of priests who abused were not driven by particular pathologies, and most did not “specialize” in abuse of particular types of victims. The pathologically driven priests were not influenced by social factors as were the majority of abusers (for example, their behavior was consistent across the time period and did not peak from the mid-1960s to 1980s). “Generalists,” or indiscriminate offenders, constituted the majority of abusers and were influenced by social factors.
• The majority of abusers did not have diagnosable psychological problems. No significant psychological, personality, or IQ differences were found between priests who abused minors and those who were treated for other reasons.
• Most clergy in the clinical sample had been in sexual relationships post-ordination (77%), even if that was not the primary reason for treatment. The majority of priests referred for abuse of a minor had also had sexual behavior with adults (70%).
• Data indicate that the experience of having been sexually abused by an adult while a minor increased the risk that priests would later abuse a child.
• Sexual behavior before ordination predicted sexual behavior after ordination; however, such conduct only predicted subsequent sexual interaction with other
adults, not with minors.
• The clinical data do not support the hypothesis that priests with a homosexual identity or those who committed same-sex sexual behavior with adults are significantly more likely to sexually abuse children than those with a heterosexual orientation or behavior.
The John Jay study is less than illuminating on one point, and that is the relationship of all this to homosexuality. The report frankly states that “the majority of victims (81 percent) were male, in contrast to the distribution by victim gender in the United States [where] national incidence studies have consistently shown that in general girls are three times more likely to be abused than boys.” But then the report states that “the clinical data do not support the hypothesis that priests with a homosexual identity or those who committed same-sex sexual behavior with adults are significantly more likely to sexually abuse children than those with a heterosexual orientation or behavior.”Meer in het algemeen concludeert Weigel:
The disconnect, to the lay mind, seems obvious: Eighty-one percent of the victims of sexual abuse by priests are adolescent males, and yet this has nothing to do with homosexuality? Perhaps it doesn’t from the clinicians’ point of view (especially clinicians ideologically committed to the notion that there is nothing necessarily destructive about same-sex behaviors). But surely the attempt by some theologians to justify what is objectively immoral behavior had something to do with the disciplinary meltdown that the report notes from the late 1960s through the early 1980s; it might be remembered that it was precisely in this period that the Catholic Theological Society of America issued a study, Human Sexuality that was in clear dissent from the Church’s settled teaching on fornication, self-abuse, and homosexual acts, and even found a relatively kind word to say about bestiality. And is there no connection to be found between the spike in abuse cases between the mid-1960s and the early 1980s, with its victimization of adolescent males, and the parallel spike in homoerotic culture in U.S. Catholic seminaries and religious orders in that same period? Given the prevailing shibboleths in the American academy (including the Catholic academy), it may be that no clinically or statistically demonstrable linkage will be found, but it strains credulity to suggest that there wasn’t a cultural connection here, one that bears serious reflection.
Weigels conclusie:So: If the standard media analytic tropes on clergy sexual abuse in the Catholic Church in the United States have been proven false by a vigorous empirical study conducted by a neutral research institute, what, in fact, did happen? Why did the incidence of abuse spike dramatically from the late 1960s through the mid-1980s? The John Jay researchers propose that the crumbling of sexual mores in the turbulence of the sexual revolution played a significant role. As the report puts it, “The rise in abuse cases in the 1960s and 1970s was influenced by social factors in American society generally. The increase in abusive behavior is consistent with the rise in other types of ‘deviant’ behavior, such as drug use and crime, as well as changes in social behavior, such as an increase in pre-marital sexual behavior and divorce.”
This is not the entire picture, of course. A Church that was not in doctrinal and moral confusion from the late 1960s until the 1978 election of John Paul II might have been better armored against the worst impacts of the sexual free-for-all unleashed in the mid-1960s. A Church that had not internalized unhealthy patterns of clericalism might have run seminary programs that would have more readily weeded out the unfit. A Church that placed a high value on evangelical zeal in its leadership might have produced bishops less inclined to follow the lead of the ambient culture in imagining that grave sexual abusers could be “fixed.” All that can, and must, be said.
Empirical evidence is unlikely to shift the attention of the mainstream media or the plaintiffs’ bar from the Catholic Church in this matter of the sexual abuse of the young. It would be a good thing for the entire society, however, if the defenders of the sexual revolution would take seriously the question of the relationship between their commitment to lifestyle libertinism and this plague. If the John Jay study on the “causes ands context” of clerical-sexual-abuse problems in the Catholic Church prompts a broader public reflection on the fact that the sexual revolution has not been, and is not, cost-free, and that its victims are often the vulnerable young, then the Church will have done all of American society a signal service in commissioning this study that looks into its own heart of darkness.(3) Tenslotte, uit Andrew Brown's (The Guardian) commentaar op het rapport:
The pattern that the investigators have to explain is a steep rise in cases of child abuse though the sixties and seventies, followed by a steady decline but a simultaneous rise in reports of earlier incidents in the late Eighties and early Nineties. That, too, has declined towards the present day.
This is an unusual pattern both of reporting and of offending. For comparison I have extracted from the government's web site the Swedish figures for sex crimes against children under 15 and they show no decline at all since 1991. [...]
The John Jay Institute helpfully compares the number of reported offences with the number of confirmation candidates, to get a rough figure of reported assaults per 100,000. This will tend to overestimate the frequency, because obviously a priest has access to many more children than just confirmation candidates. But it is a consistent measure by which to compare year with year.
So in 1992, when the worst was over, the rate was 15 incidents of reported abuse per 100,000 confirmations. By 2001 it had dropped to of 5 incidents of abuse per 100,000 confirmations in the Catholic Church. There was a similar drop in American society as a whole but less steep and from a consistently higher rate.
For comparison, the Swedish figures for reported sex crimes against all children under 15 was 142/100,000 children in 1992, and 169/100,000 in 2001.
These figures suggest that during the 1990s a child in Sweden, possibly the most secularised country in Europe, was between 10 and 30 times more likely to be sexually assaulted than an American Catholic was by his priest. Even making allowances for the considerable margin of error that must be built into these figures, it's clear that what went on in US Catholic churches was terrible but rather less terrible than what went on at the same time in many other places where Catholicism was not involved. If the US Catholic church is a hotbed of child rape, Sweden is an awful lot worse. (Just to be clear here, I think the idea that Sweden is a dangerous country for children is entirely absurd.)
I picked Sweden for comparison largely because I know my way round the crime statistics there. But the US government figures quoted in the John Jay report show also that Alaska has a rate of reported child abuse that dwarfs Sweden's – 788/100,000 in 2001, or 140 times the incidence of reported child abuse in the US Catholic church at the same period. So there is nothing uniquely rotten about the American Catholic church.
[...] The statistics do show a clear and steady decline in reported cases for the last 30 years, even though much of the reporting did not come in until long after the event. If you want to believe that the level of crime has stayed steady while the number of reports has dropped, you would have to come up with some reason why American Catholics (unlike Alaskans or Swedes) would become less likely to report a crime in a period when the social stigma for doing so has almost disappeared and in some cases considerable financial compensation has been on offer. [...]
So perhaps it was celibacy, after all. The trouble with this theory is the same decline in incidence of abuse as was noted before. That was not accompanied by any relaxation in the celibacy rules. It's possible that the discipline of celibacy has simply collapsed in the USA. But the report doesn't suggest this; nor, for that matter does anecdotal (or any other) evidence.
Which leaves the "Woodstock" hypothesis: that it was all the consequence of rapid social change. The combined impact of the sexual revolution outside the Church, and of the Vatican II reforms inside simply broke down the traditional self-discipline of the priesthood along with much of its traditional authority. This is the hypothesis that the report itself favours. But there is a subtlety with this view: if it were only the morals of the surrounding society which made a difference, then – again – the incidence of abuse would hardly have gone down. American society is not more sexually puritanical now than it was in 1975. So, the report argues, it was the impact of the sexual revolution on men who had not been trained to withstand it which was the decisive factor.
[Misschien kunnen we het zo zeggen: onder Johannes Paulus II werd de Kerk weer op de rails gezet en dat had ook consequenties voor het geloof en de discipline van de priesters -vh].