dinsdag 1 maart 2011

Een stukje Péguy ter ere van professor Ellian

Liberaal zijn is precies het tegenovergestelde van modernist zijn en enkel een ongelooflijk taalmisbruik maakt dat deze twee termen en wat ze betekenen doorgaans naast elkaar gezet worden. Maar het minst gepaste taalmisbruik is altijd wat het meeste succes heeft. En ziedaar een ongelooflijke verwarring. En niets haat ik meer dan het modernisme. En van niets houd ik meer dan van de vrijheid. (En in haarzelf, en dat is de noodzakelijke voorwaarde voor de genade.)
Laten we het ronduit zeggen. Het modernisme is, het modernisme bestaat in niet geloven in wat men gelooft. Vrijheid is geloven in wat men gelooft en aannemen (feitelijk eisen) dat ook de ander gelooft in wat hij gelooft.
Het modernisme bestaat in niet geloven in zichzelf om geen schade toe te brengen aan de tegenstander die op zijn beurt niet gelooft. Het is een systeem van wederzijde verlaging. Vrijheid bestaat daarentegen in het geloven. En in het aannemen, in het geloven dat de tegenstander gelooft.
Het modernisme is een behaagsysteem. Vrijheid is een systeem van achting.
Het modernisme is een systeem van goede manieren. Vrijheid is een systeem van respect.
Men zou geen grote woorden moeten gebruiken, maar uiteindelijk is het modernisme een systeem van lafheid. Het modernisme is de deugd van de mensen van de wereld. Vrijheid is de deugd van de arme. [...]
Nog een woord waarvan ik niet houd, maar uiteindelijk is het het leven zelf dat om vrijheid vraagt. Een tijdschrift leeft alleen als het elke keer ruim een vijfde van zijn abonnees teleurstelt. De rechtvaardigheid bestaat enkel in het feit dat dat vijfde niet telkens dezelfden zijn. In het bijzonder wil ik zeggen dat wanneer men erop uit is om niemand teleur te stellen, men vervalt in het systeem van die grote tijdschriften die miljoenen verliezen, of er bijkrijgen, door niets te zeggen. Of liever om niets te zeggen.
Onze abonnees hebben dat perfect begrepen, dat moet je ze nageven. Ze hebben de smaak van, het respect voor de vrijheid net zo sterk als wijzelf. Ze hebben ons dat laten zien met deze mooie trouw van vijftien jaar. Ze zijn te weinig talrijk, als altijd. Maar die er zijn, blijven.
Met deze harde methode, alleen met dit recluteringssysteem realiseert men geen gemeenschappelijke vernedering gebaseerd op een onophoudelijke uitwisseling van wederzijdse concessies, die men onophoudelijk aan elkaar doet, maar zo hebben onze schriften zich langzaamaan gevormd als een gemeenschappelijke plaats voor al degenen die niet onderhandelen. Hier zijn katholieken die niet onderhandelen; protestanten die niet onderhandelen; joden die niet onderhandelen; vrijdenkers die niet onderhandelen. Daarom zijn we met zo weinig katholieken; zo weinig protestanten; zo weinig joden, zo weinig vrijdenkers. In totaal zo weinig mensen. En hebben we tegen ons de katholieken die onderhandelen; de protestanten die onderhandelen; de joden die onderhandelen; de vrijdenkers die onderhandelen, de Lavisses van alle partijen, de Laudets van alle kusten. En dat zijn veel mensen. Verder hebben al degenen die onderhandelen een zekerheid in het elkaar herkennen en elkaar ondersteunen, een onfeilbare zekerheid, een onoverwinnelijke zekerheid, in het elkaar ondersteunen, een onverbeterlijke zekerheid. Een instinctieve zekerheid, een ras-zekerheid, het enige instinct dat ze hebben, dat enkel vergelijkbaar is met de diepe zekerheid waarmee de middelmatigen de middelmatigen herkennen en steunen. Maar is dat feitelijk niet hetzelfde? En zijn het niet dezelfden? Als wij eerlijke mensen maar zo trouw zouden zijn aan de eerlijkheid als de middelmatigheid trouw is aan de middelmatigheid.
Uit: Charles Péguy, 'L'argent', 1913.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten