DON MIGUEL
"Ik zie met genoegen, heren, dat jullie mij allen goed gezind zijn, en ik ben sterk getroffen door jullie zo hartelijke wens mijn vlees en mijn ziel te zien branden in een nieuwe vlam, elders, ver weg van hier. Ik zweer jullie op mijn eer en op het hoofd van de bisschop van Rome dat jullie hel niet bestaat; dat die nooit ergens anders gebrand heeft dan in het hoofd van een dwaze Messias of een kwaadaardige monnik. Maar wij weten dat er, in de lege ruimte van God, werelden bestaan, verlicht door een vreugde die warmer is dan de onze; onontdekte en prachtige gebieden, ver, ver weg van waar we nu zijn. Kiest dus, zo vraag ik jullie, een van deze verre en betoverende planeten, en stuurt mij daarheen, deze nacht nog, door de gulzige poort van het graf. Want de tijd duurt lang; de tijd duurt verschrikkelijk lang, heren, en ik ben vreemd moe van dit hondenleven hier. God niet bereiken stelt echt niet veel voor, maar Satan verliezen, dat is hoogst verdrietig en immens vervelend, dat verzeker ik jullie.(uit het 'Eerste tafereel' van: Oscar Vladislas Milosz, Miguel Mañara, vertaald door uw bloghouder, uitg. Stichting Levende Mens, Leiden 2012, 66 blz., isbn 9789081695008, prijs € 17,95)
Ik heb de Liefde nagestreefd in het genot, en in de modder, en in de dood; ik ben verrader geweest, vervloeker, beul; ik heb alles gedaan wat een arme duivel van een mens kan uithalen, en ziet! Ik heb Satan verloren. Ik eet het bittere kruid van de rots der verveling. Ik heb Venus gediend met razernij en later met kwaadaardigheid en walging. Nu zou ik haar geeuwend de nek omdraaien. En het is geen ijdelheid die door mijn mond spreekt. Ik speel niet de gevoelloze beul. Ik heb geleden, ik heb veel geleden. De benauwdheid heeft me aangekeken, de afgunst heeft me in het oor gefluisterd, het medelijden heeft me bij de keel gegrepen. Sterker nog, dat waren de minst leugenachtige van al mijn genoegens!
Wat nu! Mijn biecht verrast u; ik hoor sommigen lachen. Maar weet dat wie nooit geweend heeft op het graf van zijn slachtoffer, nooit een werkelijk verachtelijke daad begaan heeft. Zeker, in mijn jeugd heb ook ik, net als u, de miezerige vreugde, de onrustige vreemdelinge gezocht die je haar leven geeft zonder je haar naam te zeggen. Maar al gauw ontwaakte in mij het verlangen om na te streven wat jullie nooit zullen kennen: de immense, duistere en zoete liefde. Meer dan eens geloofde ik haar te pakken gekregen te hebben: maar het was slechts een schim van vuur. Ik omhelsde haar, ik zwoer haar eeuwige tederheid, zij verschroeide me de lippen en bedekte mijn hoofd met mijn eigen as, en, wanneer ik mijn ogen weer opende, was er de vreselijke dag van de eenzaamheid, de lange, o zo lange dag van de eenzaamheid, met een arm hart in zijn handen, een zeer arm lief hart, vederlicht als een musje in de winter. En op een avond zette de wellust, met zijn valse ogen, met zijn lage voorhoofd, zich neer op mijn bed en bekeek me in stilte, zoals mensen naar een dode kijken.
Een nieuwe schoonheid, een nieuw verdriet, een nieuw goed waar men snel genoeg van heeft, om beter de wijn te kunnen smaken van een nieuw kwaad, een nieuw leven, een eindeloze reeks nieuwe levens, dat is wat ik nodig heb, heren, dat en niets anders dan dat.
Ach! Hoe deze afgrond van het leven te vullen? Wat te doen?
Want het verlangen is er altijd, sterker, dwazer dan ooit. Het is als een zeebrand die zijn vlam naar het diepste van het universele zwarte niets blaast!
Een verlangen om de oneindige mogelijkheden te omhelzen!
Ach, heren! Wat doen we hier? Wat winnen we hier?
Ach!, wat is het leven kort voor de wetenschap! En wat de wapens betreft, deze povere wereld zou niets hebben om de sombere smaken van een heer als ik mee te voeden. En goede werken? Jullie weten wat een schurftige honden, wat een stinkend, nachtelijk ongedierte de mensen zijn; en jullie weten ongetwijfeld ook dat een Koning iets armzaligs is wanneer God weggetrokken is."
Hier bestellen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten