donderdag 23 augustus 2012

Het tegenovergestelde van slavernij is niet autonomie maar kindschap

Vertaling van de Boodschap van paus Benedictus aan de 33e Meeting voor de vriendschap onder de volkeren in Rimini, die deze week plaatsvindt:
Mij hartelijke groet aan u [mgr. Francesco Lambiasi, bisschop van Rimini], de organisatoren en alle deelnemers aan de Meeting voor de vriendschap onder de volkeren, die al zijn 33e editie beleeft. Het thema van dit jaar - "Van nature is de mens relatie tot het oneindige" - is vooral belangrijk met het oog op de naderende start van de '"Jaar van het geloof", dat ik uitgeroepen heb bij gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de opening van het Tweede Vaticaans Concilie.
Spreken van de mens en zijn verlangen naar het oneindige betekent allereerst zijn constitutieve relatie met de Schepper erkennen. De mens is een schepsel van God. Heden ten dage lijkt dit woord - schepsel - haast uit de mode te zijn: we zien de mens liever als een uit zichzelf compleet wezen en als absolute schepper van zijn eigen lot. De beschouwing van de mens als schepsel lijkt "ongemakkelijk", omdat het een essentiële referentie impliceert naar iets anders, of beter, naar Iemand anders - die niet beheersbaar is door de mens - die op essentiële manier zijn identiteit komt bepalen; een relationele identiteit, waarvan het eerste kenmerk is de oorspronkelijke en ontologische afhankelijkheid van Degene die ons gewild en geschapen heeft. Maar deze afhankelijkheid, waarvan de moderne en hedendaagse mens zich poogt te bevrijden, verbergt en verkleint de grootsheid en de waardigheid van de mens niet alleen niet, maar openbaart ze in hun volle licht: de mens is in het leven geroepen om een relatie met het Leven zelf aan te gaan, met God.
Zeggen dat "de mens van nature relatie is met het oneindige" betekent dan zeggen dat elke persoon geschapen is om in relatie te kunnen treden met God, met de Oneindige. Aan het begin van de geschiedenis van de wereld zijn Adam en Eva de vrucht van een liefdesdaad van God, gemaakt naar Zijn beeld en gelijkenis, en vielen hun leven en hun relatie met de Schepper samen: "God schiep de mens naar zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem: man en vrouw schiep Hij hen" (Gen 1,27). En de erfzonde heeft zijn uiteindelijke wortel juist daarin, dat onze voorouders zich onttrokken aan deze constitutieve relatie, zich op de plaats van God wilden stellen, geloofden zonder Hem te kunnen. Maar ook na de zonde blijft in de mens een brandend verlangen naar deze dialoog, als het ware een handtekening die de Schepper zelf met vuur in zijn ziel en in zijn vlees geprent heeft. Psalm 63 [62] helpt ons binnen te gaan in het hart van deze kwestie: "God, mijn God zijt Gij, ik zoek u reeds bij het ochtendgloren, naar U dorst mijn ziel en hunkert mijn vlees, als dorre akkers naar regen" (v. 2). Niet alleen mijn ziel, maar elke vezel van mijn vlees is gemaakt om zijn vrede, zijn verwezenlijking te vinden in God. En deze neiging is onuitwisbaar in het hart van de mens: ook wanneer hij God afwijst of ontkent, verdwijnt in hem de dorst naar het oneindige niet. Dan begint er daarentegen een wanhopige en steriele zoektocht naar "valse oneindigheden" die ten minste voor een moment bevrediging geven. De dorst van de ziel en de hunkering van het vlees waarvan de Psalmist spreekt, kunnen niet weggemaakt worden; en daarom blijft de mens, zonder het te weten, zoeken naar het Oneindige, maar in verkeerde richtingen: in drugs, in een ongeordend beleefde seksualiteit, in totaliserende technologieën, in succes tot elke prijs, zelfs in misleidende vormen van religiositeit. Ook de goede dingen, die God heeft geschapen als wegen die leiden naar Hem, lopen niet zelden het risico verabsoluteerd te worden en zo afgoden te worden die de Schepper vervangen.
Erkennen gemaakt te zijn voor het oneindige betekent een weg doorlopen van zuivering van wat we "valse oneindigheden" hebben genoemd, een proces van bekering van hart en geest. De valse beloften van oneindigheid die de mens verleiden en hem tot een slaaf maken, moeten uitgeroeid worden. Om echt zichzelf en zijn eigen identiteit terug te vinden, om op de hoogte van het eigen wezen te leven, moet de mens weer erkennen schepsel te zijn, afhankelijk van God. Aan de erkenning van deze afhankelijkheid - dat ten diepste de vreugdevolle ontdekking is kinderen van God te zijn - is de mogelijkheid gekoppeld voor een echt vrij en vol leven. Het is interessant op te merken hoe Paulus in zijn Brief aan de Romeinen het tegenovergestelde van slavernij niet zozeer ziet in vrijheid als wel in het kindschap, in het ontvangen hebben van de Heilige Geest die ons tot aangenomen kinderen maakt en ons in staat stelt om te roepen tot God: "Abba! Vader" (vgl. 8,15). De Apostel van de heidenen spreekt van een "slechte" slavernij: die van de zonde, van de wet, van de hartstochten van het vlees. Hiertegenover stelt hij echter geen "autonomie", maar de "slavernij van Christus" (vgl. 6,16-22), meer nog, hij definieert zich zichzelf als "Paulus, dienstknecht van Christus Jezus" (1,1). Het fundamentele punt is dus niet de afhankelijkheid te elimineren - die constitutief is voor de mens - maar ze te richten op Hem, die alleen werkelijk vrij kan maken.
Op dit moment komt echter een vraag op. Is het niet structureel onmogelijk voor de mens op de hoogte van zijn eigen natuur te leven? En is deze hunkering naar het oneindige, die hij voelt, zonder dat hij die ooit volledig kan bevredigen, geen veroordeling? Deze vraag voert ons rechtstreeks naar het hart van het christendom. Want het Oneindige zelf, om antwoord te worden dat de mens kan ervaren, heeft een eindige vorm aangenomen. Sinds de Incarnatie, vanaf het moment waarop het Woord vlees is geworden, is de onoverbrugbare afstand tussen het eindige en oneindige geannuleerd: de eeuwige en oneindige God heeft zijn Hemel verlaten en is binnengetreden in de tijd, heeft zich ondergedompeld in de menselijke eindigheid. Niets is daarom banaal of onbeduidend in de reis van het leven en van de wereld. De mens is gemaakt voor een oneindige God, die vlees is geworden, onze menselijkheid aangenomen heeft om haar aan te trekken tot de hoogten van zijn goddelijke wezen.
Zo ontdekken we de ware dimensie van het menselijk bestaan, waaraan de Dienaar Gods Luigi Giussani voortdurend herinnerde: het leven als roeping. Elk ding, elke relatie, elke vreugde, evenals elke moeilijkheid, vindt zijn uiteindelijke reden daarin dat het gelegenheid is voor de relatie met het Oneindige, stem van God die ons voortdurend roept en uitnodigt de blik omhoog te richten, in het je hechten aan Hem de volle verwezenlijking van ons mens-zijn te ontdekken. "Gij hebt ons voor U gemaakt", schreef Augustinus, "en onrustig is ons hart, totdat het rust in u" (Belijdenissen I, 1.1). We moeten niet bang zijn voor wat God ons door de omstandigheden van het leven vraagt, al was het ook de toewijding van heel onszelf in een bijzondere vorm van navolging en imitatie van Christus in het priesterschap of het religieuze leven. Door sommigen te roepen om volledig van Hem te leven, roept de Heer allen op de essentie van hun natuur als menselijke wezens te erkennen: gemaakt voor het oneindige. En God geeft om ons geluk, om onze volledige menselijke realisatie. Laten we daarom vragen binnen te gaan en te blijven in de blik van het geloof die de heiligen kenmerkte, om de zaden van goedheid te ontdekken die de Heer uitstrooit langs de weg van ons leven en ons met vreugde te hechten aan onze roeping.
Ik hoop dat deze korte gedachten van nut kunnen zijn voor degenen die deelnemen aan de Meeting, verzeker u van mijn nabijheid in het gebed en hoop dat de reflectie van deze dagen allen binnen zal kunnen voeren in de zekerheid en in de vreugde van het geloof.
Aan U, Eerbiedwaardige Broeder, aan de verantwoordelijken en aan de organisatoren van het festival, alsmede aan alle aanwezigen, verleen ik zeer gaarne een bijzondere Apostolische Zegen.

Vanuit Castel Gandolfo, 10 augustus 2012

Geen opmerkingen:

Een reactie posten