Het weer was deze zomer prima afgestemd op het boekenaanbod, dat vooral uit dikke pillen bestond: van de 1166 bladzijden van Alexis de Tocqueville’s Over de democratie in Amerika (het beste boek ooit door een mens geschreven) tot de 1373 bladzijden van Het rode paard van Eugenio Corti. Dat laatste boek heb ik op vakantie gelezen en genoten. Maar het heeft mij ook enigszins in verwarring achtergelaten.Twee korte observaties bij dit mooie betoog:
Het boek van Corti (1921) is een meeslepend werk over een paar jongens uit een Noord-Italiaans dorpje die in mei 1940 worden opgeroepen om in Rusland in het Italiaanse leger te vechten. Gruwelijk zijn hun ervaringen daar: de chaos, de kou, de grote verliezen, gevangenschap en kannibalisme, de dood. Sommigen van hen sneuvelen, de anderen overleven deze hel op aarde. Ze keren terug naar Italië en vechten samen met de geallieerden om hun land te bevrijden. Ze trouwen en nemen hun leven weer op, als directeur van een fabriek of als schrijver, en worden politiek actief in de strijd tegen het communisme in eigen land. Het traditionele, rooms-katholieke Italië tegen het moderne, progressieve Italië, Bartali tegen Coppi, om het in wielertermen te zeggen.
Het boek heeft niet het literaire niveau van, zeg, Tolstoj of Solzjenitsyn, maar bevat een indringend getuigenis. De jongens behouden hun geloof. Communisme en fascisme ontmaskeren zichzelf als aanstichters van grondeloos kwaad. En in een wereld waarover dat kwaad meedogenloos rondwaart, blijven twee zaken overeind staan: ‘onze moeders houden van ons, en vooral: God bestaat’. Het rode paard laat vooral zien, op een diep ontroerende manier, hoe dat geloof, een niet al te heroïsch, haast impliciet geloof, het gewone leven wijdt en heiligt, en dan met name het leven tussen de seksen.
De onweerstaanbare charme van het katholicisme bestaat vooral in de traditie die het op een esthetische wijze belichaamt: de ongebroken continuïteit van een onversneden geloof zoals dat ‘altijd en overal en door iedereen geloofd is’ en zich uitdrukt in de liturgie. Maar de vraag die Corti’s boek de protestantse lezer ook opdringt luidt zo ongeveer als volgt: of protestanten de lat enerzijds niet te hoog leggen (met het klemmende vertoog over persoonlijke bekering en een persoonlijk geloof) en anderzijds de zonde misschien niet serieus genoeg nemen.
Bij Corti (net als bij auteurs als Evelyn Waugh en Graham Greene) is het geloof geen geweldig ontwikkelde persoonlijke deugd. De genade is er werkzaam ex opere operato, vanuit zichzelf, onafhankelijk van de gelovigheid van de gelovige. In het erg protestantse boek De overkant van de rivier van Jan Siebelink is dit geloof prachtig beschreven in de vrouwelijke hoofdpersoon en haar ‘gewone kerkelijke geloof’ in ‘de God die ze in de Nederlands Hervormde Kerk had leren kennen’. Is dat gewone en historische eigenlijk ook niet veel realistischer?
Kort na het boek van Corti las ik het bekeringsverhaal van Cornelia de Vogel, hoogleraar Grieks in Utrecht, die in die Hervormde Kerk op latere leeftijd het geloof vond maar katholiek werd. Haar belangrijkste argument was dat protestanten de zonde niet serieus genoeg nemen. Daar kijk je van op, want protestanten hebben toch de neiging in hun paapse medemens vooral de feestneus te begroeten. Protestanten leven vanuit de rechtvaardiging door het geloof, de vrijspraak van buiten, de rechtvaardig-verklaring. Ook echt rechtvaardig wórden wil maar niet goed lukken. De gelovigen in Corti’s boek hebben natuurlijk helemaal geen verstand van theologie, maar hun geloof voedt wel een ingetogen levensstijl. Het spreidt een wijding van zacht licht over het gewone, alledaagse leven, zonder al te veel zelfbewust geroem en getuig. Je neemt de zonde pas echt serieus, is zo ongeveer de boodschap, wanneer je die door het ideaal van een toegewijd leven wilt overwinnen.
Het katholieke geloof is dus, lijkt me, een geloof dat zichzelf nauwelijks articuleert maar het leven wel een stille wijding en glans geeft. Nu ben ik geen hooggeleerd dogmaticus en ik weet dus niet of dit allemaal wel met elkaar klopt. De enige man die theologie gestudeerd heeft en die ik kan volgen, was ds. Doornenbal, een hervormde dorpsdominee, die altijd zei dat de theologie voor hem letterlijk een gesloten boek was gebleven. Ik geef alles wat ik schrijf dus graag voor beter. En ik ben ook niet van plan klompjesschuren in te wisselen voor welriekende kathedralen. Je zou daar maar een mal figuur slaan. Maar ik heb toch het idee dat er iets heel erg waar is in dat katholicisme.
1. Ik zou niet zeggen dat het katholieke geloof een geloof is dat zichzelf "nauwelijks articuleert" - Corti's helden kenden, net als hun katholieke leeftijdgenoten overal ter wereld, de Schoolkatechismus van Pius X zeker uit hun hoofd (en de sobere definities ervan bepaalden ongetwijfeld hun denken en handelen - net als die van Corti zelf).
Zeker is dat het katholieke geloof, meer dan dat van andere christelijke 'confessies', geen voorwerp van discussie, maar een 'gegeven' is, niet geroepen om theologisch of anderszins 'geïnterpreteerd' te worden maar om zich in het, inderdaad, gewone dagelijkse leven ("en dan met name het leven tussen de seksen" - misschien het meest wonderlijke aspect van dat dagelijks leven), te 'bewijzen': door het leven een "stille wijding en glans" te geven die door niets anders ter wereld gerealiseerd kan worden. In die zin kan het (eventueel) ook leven zonder grote articulatie (daarom schrijft Thomas van Aquino dat een ongeletterd oud christenvrouwtje meer weet dan Aristoteles).
2. "Ook echt rechtvaardig wórden wil [in de protestantse opvatting] maar niet goed lukken", aldus Spruyt. Mij lijkt dat Luther een antropologische èn een christologische fout maakt: hij weet zeker dat de mens niet veranderen kan; en bovenal: dat Christus zelf niet in staat is de mens te veranderen.
Maar waarom niet?
Spruyt beweegt zich overigens op gevaarlijk ijs...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten