De Kerk "à la carte"
De waarnemer van kerkelijke aangelegenheden zit dezer dagen bepaald niet zonder werk: debatten in overvloed, van de immer dreigende “molensteen-kwestie” van de interpretatie van Vaticanum II tot de meer subtiele vraagstukken van sexuele ethiek, die tot vijftig jaar geleden gesloten zouden zijn gebleven in de handboeken moraaltheologie en de voorbehouden waarschuwingen van het Heilig Officie of de Penitentiarie.
Maar wat is de context waarin deze debatten plaatsvinden? Het antwoord bevindt zich op twee niveaus en lijkt niet geruststellend.
Beschouwen we eerst het epistemologische niveau. Het is voor al degenen die zich met deze vraagstukken bezighouden een welbekend feit dat de theologische studies in de afgelopen decennia een negatieve epistemologische wending hebben ondergaan, niet zozeer en niet enkel qua inhoud, als wel in de methode.
Het ontbreken van het besef van het noodzakelijke verband tussen een realistische, metafysische filosofie en de theologische uitwerking heeft geleid tot de verspreiding van theologische benaderingen van de fenomenologisch-hermeneutische soort, met de bijbehorende daling van de aandacht voor de kwestie van de waarheid in de theologie. Veel moderne theologieën, ofschoon niet oninteressant en uiterlijk orthodox, weergalmen in het pneumatische vacuüm van het gebrek aan een elementaire ontologie: dat wil zeggen, ze zijn, technisch gezien, beweringen zonder reële basis. Hetgeen, voor een theologie die een geloof dat op historische feiten gebaseerd is zou moeten illustreren, een niet geringe tekortkoming lijkt te zijn.
Veel theologen bijvoorbeeld nemen – soms op een werkelijk amateuristische wijze – de suggesties van de fenomenologie van de liefde over, waarbij ze denken uit te stijgen boven de vroegere, tezeer dogmatische en “substantialistische” opvattingen. Zij denken te staan in de geest van Vaticanum II, terwijl dit concilie niet voor niets verwijst naar St. Thomas: een denker immers die maximaal rekening gehouden heeft met de noodzaak theologie te creëren vanuit een gedegen en consistente filosofische zijnsleer.
Als we vervolgens op het terrein van de moraaltheologie komen, springen deze tekortkomingen nog meer in het oog, ook omdat de casuïstiek – die nu lijkt te herleven in de condoomkwestie – in werkelijkheid door velen methodologisch als verouderd beschouwd wordt; en ook hier niet toevallig, want zij veronderstelde en veronderstelt geen vage personalismen en waarden-esthetieken, maar solide beginselen van ontologie en filosofische logica.
Maar er is meer. Al deze debatten zijn onderdeel van een media-context die de neiging tot de “Doe-het-zelf-Kerk” in alle richtingen versterkt, van het traditionalisme tot het progressisme, met een polarisatie die dikwijls onvoorzichtig is en weinig bewust van de gevoeligheid van de hermeneutische instrumenten die gebruikt zouden moeten worden. Een tocht langs de verschillende blogs is voldoende om, naast doordachte meningen, een maalstroom van idiosyncratische extremismen te vinden die niet gebaseerd zijn op een kalme, gedegen, leerstellige basis, of althans op een minimum aan intellectuele en geestelijke nederigheid.
Opvallend is vooral de systematische onderwaardering – van rechts tot links – van de waarde van het gewone leergezag voor een katholiek.
Er is een opmerkelijke consensus tussen niet weinige traditionalisten en progressieven in te zeggen dat – behalve het dogma – al het overige betwistbaar is. Maar deze bewering zou onderworpen moeten worden aan vele preciseringen. Betwistbaar door wie? Onder welke voorwaarden? Met welke middelen en met welke graad van openbaarheid? Binnen welke morele grenzen, als we denken aan het criterium van de Heilige Schrift die op de eerste plaats de plicht stelt geen aanstoot te geven aan de zwakkere broeder?
Het Tweede Vaticaans Concilie spreekt helder wanneer het, bijvoorbeeld, in nr. 25 van Lumen gentium zegt: “Deze eerbiedige instemming van wil en verstand moet men op bijzondere wijze geven aan het authentieke leerambt van de paus, ook wanneer hij niet ex cathedra spreekt. Men moet nl. zijn opperste leerambt eerbiedig erkennen en zijn uitspraken oprecht aanvaarden overeenkomstig zijn duidelijk gemanifesteerde bedoeling en wil, die vooral spreekt uit de aard van de documenten, het telkens opnieuw voorhouden van dezelfde leer of uit de formulering.”
Van zijn kant beschikt par. 752 van de codex van canoniek recht: “Weliswaar geen geloofsinstemming maar wel een religieuze volgzaamheid van verstand en wil moet betracht worden ten overstaan van een leer die hetzij de Paus hetzij het Bisschoppencollege inzake geloof of zeden naar voren brengen, wanneer zij hun authentiek leergezag uitoefenen, ook al hebben zij niet de bedoeling deze bij definitieve act af te kondigen; bijgevolg dienen Christengelovigen ervoor te zorgen om te mijden wat met deze leer niet strookt.”
Nu is het duidelijk dat de katholiek moreel gebonden is religieuze volgzaamheid te betonen – let wel – niet alleen met de wil, maar ook met het verstand, aan een hele reeks niet dogmatische doctrines. Het feit dat zij eventueel voorwerp zijn van discussie door theologen – en altijd onder bepaalde voorwaarden en binnen bepaalde grenzen – wil niet zeggen dat iedereen het recht heeft er bijna a priori afstand van te nemen, op grond van de eigen subjectieve voorkeuren.
Bijvoorbeeld, wie niet houdt van de oude cultus van het Heilig Hart, is niet enkel om die reden bevoegd er links en rechts oppervlakkig over te discussiëren, het leerstellige erfgoed in dit verband negerend. Hetzelfde moet gezegd worden met betrekking tot de oecumene of andere min of meer ‘hete’ thema’s.
Ik wil hier niet in detail ingaan op de criteria die de mogelijkheid regelen van een legitiem debat over deze thema’s. Ik wil er alleen maar aan herinneren dat genoemde criteria bestaan en dat ze het resultaat zijn van een gevestigde leerstellige gelaagdheid, waar niet aan voorbijgegaan kan worden.
Dit geldt ook voor het Tweede Vaticaans Concilie en voor een juiste hermeneutiek van hervorming in continuïteit. De pauselijke oproep wordt nog altijd systematisch verworpen door velen, die weigeren deze hermeneutiek in de praktijk toe te passen.
Bijvoorbeeld, wie goed de eerste paragrafen van de Catechismus van Pius X en van het Compendium van Benedictus XVI leest, vindt uitspraken die elkaar niet tegenspreken en ziet dat het aspect van de heilsgeschiedenis, vandaag meer benadrukt, het ontologische aspect veronderstelt en het uitstekend integreert.
Hetzelfde kan men zien wanneer men bladert door de fundamentele theologie van Leo Scheffczyk, die aantoont, over het thema van de Openbaring, welke complexe banden het Concilie van Trente verbinden met de volgende Concilies. Op basis van theopolitieke en ideologische extrapolaties spreken van een constantiniaans paradigma, een tridentijns paradigma en een heilsgeschiedenis-paradigma heeft slechts zin tot op zekere hoogte, want hier staat niet een abstracte systematisering van de geschiedschrijving op het spel, maar de levende continuïteit van de identiteit van het depositum fidei.
Een groter bewustzijn van deze situatie zou eraan kunnen bijdragen dat de binnenkerkelijke discussie – vaak zo luidruchtig en onaangenaam – het heel andere timbre van de grote polyfonie zou kunnen aannemen.
Rome, 20 december 2010
woensdag 5 januari 2011
Theologie van de koude grond
We publiceren de vertaling van een kort, helder en belangrijk artikel van Francesco Arzillo, Italiaans rechter en filosoof, vorige week verschenen op het blog van Sandro Magister.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Als illustratie deze uitspraken van theoloog Bert Roeggen voor Christenforum (vergelijkbaar met Nicolaasacademie, en dergelijke) in Hasselt:
BeantwoordenVerwijderen"We leven in vreemde tijden. Het zijn niet langer kritische libertijnse theologen die de gelovigen in verwarring brengen, maar de kerkleiding zelf. De berichten over de uitspraken van Léonard in de Belgische pers komen ook hier [ = Dortmund ] via deredactie.be binnen en ze maken mij niet blij. Het grootste slachtoffer van dit alles zijn de gelovigen zelf. Zij voelen zich in de steek gelaten door hun kerkleiders. Ze verwachten spiritueel leiderschap en krijgen doctrineel en pastoraal geklungel in de plaats. Degenen die nog overblijven in de kerk – en dan zijn er steeds minder – weten niet meer wat te denken, wat te voelen en hoe te handelen. Academische theologen voelen zich verplicht om de achtergrond van die “foute” uitspraken toe te lichten. Maar eigenlijk is het ontluisterend te moeten zien hoe theologen aan een aartsbisschop de leer van Vaticanum II moeten uitleggen en van hun werk afgehouden worden. (...) Zullen wij als theologen weer ons werk kunnen doen, proactief denken en schrijven in plaats van reactief reageren op foute uitspraken en handelingen van kerkleiders?"
en verder "God heeft vele namen en laat zich niet in één traditie opsluiten."
Of om het met Benedictus XVI te zeggen: als alles is toegelaten, is niets nog interessant.
GSM