DE MORELE EROSIE IN ZORG, WELZIJN, ONDERWIJS
Hoe geloof en idealisme in de loop der decennia zijn verworden tot een streven naar behoud van geld en macht. Vestia en Amarantis laten het zien
De grootste woningbouwcorporatie van Nederland blijkt aan het bankieren te zijn geslagen en een miljardenbedrag tekort te komen, waarna de directeur, die al een half miljoen euro per jaar verdiende, met een gouden handdruk van 3,5 miljoen euro naar zijn huis op Bonaire mag vertrekken. De raad van commissarissen, met een hoog PvdA-gehalte, wordt gedeeltelijk vervangen.
Een grote onderwijsinstelling op christelijke grondslag dreigt eind volgende maand haar leraren niet meer te kunnen betalen en moet worden ontmanteld. De ruim betaalde directie had het drukker met het overnemen van andere scholen en met het beheer van onroerend goed dan met het garanderen van goed onderwijs. De raad van toezicht, met een hoog CDA-gehalte, maakte plaats.
Het zijn maar twee actuele voorbeelden: de woningcorporatie Vestia in Rotterdam en wijde omgeving, de scholengroep Amarantis in Amsterdam en wijde omgeving. Wat ze gemeen hebben, is dat het particuliere organisaties zijn die in het leven zijn geroepen om met overheidssteun maatschappelijke taken uit te voeren en die door een reeks van fusies in korte tijd enorm zijn gegroeid, waarna ze het zicht op hun hoofdtaken zijn kwijtgeraakt.
Vestia en Amarantis staan niet op zichzelf. Nederland staat bol van de instellingen en organisaties die geen overheid zijn, maar wel met overheidsgeld opereren en door een reeks van fusies tot ware conglomeraten uitgroeiden. Hun wortels zijn jaren oud en hun fundamenten werden gelegd met dubbeltjes, kwartjes, goede bedoelingen en geestelijke en maatschappelijke waarden. Maar ze zijn beland in een moeras van megalomanie, belangenverstrengeling en zelfverrijking.
We hebben het niet over een randverschijnsel. Van elke euro die in Nederland wordt verdiend, wordt meer dan de helft uitgegeven onder de hoede van de overheid, voor een aanzienlijk deel door verenigingen en stichtingen die zich daartoe geëigend achten.
Ze begonnen als verenigingen en stichtingen op protestantse, katholieke, socialistische, liberale of meer neutrale, maar altijd ideële grondslag. Ze houden zich behalve met volkshuisvesting en onderwijs, bezig met gezondheidszorg, welzijn, ontwikkelingshulp, vluchtelingenhulp - maar bijvoorbeeld ook met het pensioen van miljoenen Nederlanders.
Het begon altijd klein en overzichtelijk. De grondslag werd al gelegd in de middeleeuwse polders en gildes, met de onderlinge waarborgverzekeringen van tweehonderd jaar geleden, met de kruisverenigingen van anderhalve eeuw geleden. Burgers organiseerden zich om hun zorgen en risico’s te delen en kregen daarvoor soms van de overheid privileges aangereikt.
Ruim een eeuw geleden ging dat proces een nieuwe fase in. Een van de eerste aanzetten was de Woningwet van 1901: de rijksoverheid trok geld uit voor verenigingen en lagere overheden die betaalbare huisvesting voor de laagste klassen bouwden.
Het jaar 1917 was het jaar van de politieke ‘pacificatie’, een megadeal waarbij bijvoorbeeld werd besloten tot de invoering van het algemeen kiesrecht. Het geldt ook wel als het jaar waarin de ‘verzuiling’ van Nederland vaste vormen ging aannemen. Die verzuiling was een katholiek en protestants-christelijk concept. De overheid moest zich op afstand houden en de religieuze gemeenschappen konden zich met hun dochterorganisaties zelf wel redden, al diende de overheid hen daarbij wel te ondersteunen.
De confessionele politieke partijen hadden de wind mee voor dat idee, want zij waren de grote winnaars van het algemeen kiesrecht. Anders dan de socialisten hadden gehoopt, bleven de meeste arbeiders nog heel lang keurig in het kerkelijk keurslijf hun stem uitbrengen. Niet dat de socialisten en de liberalen buiten spel kwamen te staan. Ook hun organisaties mochten meedoen in het verzuilde stelsel. Een fraai voorbeeld is de oprichting van de radioomroepen in de jaren twintig. Er kwam niet één ‘algemene’ omroep, maar het overgrote deel van de zendtijd werd in 1930 wettelijk verdeeld onder katholieken (KRO), orthodox-protestanten (NCRV), sociaal-democraten (VARA) en de AVRO, die elk 20 procent kregen, plus de vrijzinnig-protestanten (VPRO) die 5 procent kregen.
Die oligopolistische zendtijdverdeling zou het tot ver in de jaren zestig volhouden, en de begunstigden en hun politieke geestverwanten zorgden er samen voor dat nieuwe initiatieven en commerciëlen werden uitgesloten. Ze zorgden er bovendien voor dat ze hun inkomsten steeds minder bij hun leden hoefden op te halen, maar dat die uit door de overheid opgehaalde kijk- en luistergelden (en later uit belastingen) kwamen.
Met de ontwikkelingshulp ging het later al net zo. Tot begin jaren zestig haalden kerken zelf het geldging doen, zorgden de confessionele partijen ervoor dat zij een groot deel van dat geld mochten besteden.
Het is een unicum dat in Nederland een aanzienlijk deel van het overheidsgeld voor ontwikkelingshulp, een half miljard euro per jaar, wordt uitgegeven door vier verzuilde organisaties die in de jaren zestig speciaal voor dit doel zijn opgericht. Eigen inkomsten hebben Novib, ICCO, Hivos en Cordaid nauwelijks, hun begroting wordt gevuld met belastinggeld en aangevuld met geld van loterijen die een staatsmonopolie hebben gekregen.
Samen zorgen die hulporganisaties er met hun politieke dwarsverbanden (CDA, PvdA, D66, GroenLinks en in bescheiden mate ook de VVD) er tot op heden steeds voor dat de ontwikkelingshulp en hun eigen aandeel daarin op peil bleven, en trouwens ook dat de bevriende loterijmonopolies geen concurrentie kregen.
Vanaf de jaren dertig kreeg de verzuiling er een grote en machtige component bij met een concept dat vooral in katholieke kring was ontwikkeld: het corporatisme. Het idee was dat als werknemers en werkgevers ieder binnen hun eigen religieuze en ideologische kring werden georganiseerd, zij niet in een klassestrijd zouden belanden. De overheid diende die harmonieuze gemeenschap van bevoegdheden en financiën te voorzien, luidt de gedachte achter het corporatisme. Zo ontstonden de collectieve arbeidsovereenkomsten voor hele bedrijfstakken waaraan alle bedrijven in zo’n sector en hun werknemers verplicht meedoen en waarin naast lonen en pensioenen bijvoorbeeld ook opleidingen worden geregeld.
De vakbonden en de bedrijvenverenigingen mogen van de overheid ook heffingen opleggen, waarmee ze zich deels trouwens zelf bedruipen. Vakbonden leveren voor ruwweg eenderde deel van dergelijke heffingen.
Met de gezondheidszorg ging het volgens soortgelijke lijnen. Ziekenhuizen begonnen vaak als verenigingen op religieuze grondslag, onder geestelijk toezicht en met verregaande verplichtingen van kerkelijke zijde. Eind jaren vijftig kregen alle katholieke organisaties in Nederland van de verzamelde bisschoppen nog het dwingende consigne om geen opdrachten te verstrekken aan architecten of aannemers die niet katholiek waren en zich niet in katholiek verband hadden georganiseerd.
Lid zijn van een socialistische vakbond, stemmen op de PvdA of zelfs maar luisteren naar de VARA was in de jaren vijftig nog volstrekt uit den boze voor een katholiek, wat katholieke politici er overigens niet van weerhield vrijwel permanent met de PvdA te regeren.
Al aan het eind van de jaren zestig werd verondersteld dat de verzuiling voorbij was. Voor het eerst slaagden nieuwe partijen (D66, Boerenpartij) erin het cordon van de verzuilde confessionele partijen, de sociaal-democraten van de PvdA en de toen nog veel kleinere VVD te doorbreken. In werkelijkheid hield de verzuiling het veel langer vol. De klassieke partijen van links, rechts en midden bleven tot 2002 steeds aan de regeringsmacht, al dan niet geholpen door D66, dat zich paradoxaal genoeg had opgericht om de verzuiling en verstarring te doorbreken.
Na de electorale inbraak door Pim Fortuyn in 2002 ging het hard. Na de laatste Kamerverkiezingen, in 2010, haalden VVD, PvdA en CDA samen nog maar net genoeg zetels om een meerderheidskabinet te vormen. Daarmee is de politieke basis voor verzuild Nederland op het oog weggevallen.
Schijn bedriegt. Want de politieke stromingen die het Nederland van de twintigste eeuw hebben gedomineerd, leven wel degelijk voort in het ‘middenveld’, zoals het CDA dat pleegt te noemen.
En dat ‘middenveld’ van vakbonden, werkgeversclubs, zorginstellingen, omroepen, welzijnsinstellingen, woningcorporaties en hulpclubs leeft ook wel degelijk door in de politiek, al zijn de panelen soms wat verschoven.
Dat laatste blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat zowel de voorzitter van de van origine protestantse, overwegend gereformeerde vakcentrale CNV als de voorzitter van de CNV-jongeren bij de laatste Kamerverkiezingen kandidaat was voor GroenLinks.
En de SP is inmiddels een geduchte factor geworden binnen de vakcentrale FNV, die eerder een redelijk stabiele zusterbeweging van de PvdA was. Dat er hier en daar ideologisch wat is verwaterd, blijkt ook uit het feit dat de hulpclubs die zijn opgericht om met overheidsgeld aan een moderne versie van christelijke missie en zending te doen, al jaren worden geleid door directeuren die actief lid zijn van de PvdA.
Het electorale kaartenhuis dat de basis vormde voor verzuild en corporatistisch Nederland mag dan zijn ingestort en wat er qua scheidsmuren resteert aan erosie onderhevig – als ordenend systeem zijn verzuiling, corporatisme en de daaraan verwante cultuur van dwarsverbanden en potentiële belangenverstrengeling nog niet verdwenen. De collectieve sector van Nederland wordt immers nog steeds gerund door politici en bestuurders die over het algemeen lid zijn van een beperkt aantal politieke partijen, waarvan amper 1 procent van de Nederlanders lid is.
Ook wat dat betreft zijn Vestia en Amarantis treffende illustraties.
Bij Vestia werd PvdA-politicus Peter Noordanus toen die burgemeester van Tilburg werd, als lid van de raad van toezicht opgevolgd door zijn vrouw Susan Baart, eerder woordvoerder van toenmalig PvdA-leider Ad Melkert. De puinhoop bij Amarantis werd geaccordeerd door prominente CDA-leden. Op voorspraak van CDA-minister Marja van Bijsterveldt van Onderwijs poogt nu een ander CDA-lid de boel te redden.
De geur van belangenverstrengeling stijgt ook op uit de Eerste Kamer, waar de fractievoorzitters van VVD, PvdA, CDA en D66 fulltime lobbyist zijn voor organisaties in zorg, welzijn en bouw, of daar een leidende functie vervullen. Vijf senatoren van VVD en PvdA hebben bestuurlijke functies in de zorgsector, maar zien er geen been in om tegelijk deel uit te maken van de Eerste Kamercommissie voor de Volksgezondheid en dus over hun eigen sector als parlementair woordvoerder op te treden. De Eerste Kamer is nog gewoon het bolwerk van gevestigde en verzuilde belangen dat het een halve eeuw geleden ook al was.
Al die kleine verenigingen, stichtingen en fondsen die begonnen met kleine contributies en donaties zijn in de loop van de tijd grotendeels losgezongen van hun leden, deelnemers en klanten. Zeker sinds er vooral in de jaren tachtig een onafzienbare reeks van concentraties ontstond.
Scholen, ook de bijzondere, gingen op eigen initiatief of gestimuleerd door de subsidiërende overheid op in conglomeraten met duizenden personeelsleden en tienduizenden leerlingen, waarin leerlingen verdwalen en ouders niets meer te vertellen hebben.
‘Identiteit’ is een loos begrip geworden, niet veel meer dan een alibi om het beheer binnen het eigen politiek-bestuurlijke netwerk te houden. Abraham Kuyper, de oprichter van de protestants-christelijke zuil, zou zich in zijn graf omdraaien als hij erachter kwam dat zijn Vrije Universiteit nu eerder een islamitische dan een gereformeerde indruk maakt.
Of de teloorgang van de ideologische basis ermee te maken heeft, is moeilijk vast te stellen, maar vaststaat dat de op verzuilde basis ontstane organisaties in zorg, welzijn en onderwijs en elders ook structureel last hebben van morele erosie.
Directeur Erik Staal van Vestia zat met het hem door zijn sociaaldemocratische toezichthouders gegunde jaarsalaris van een half miljoen dan wel aan de top, maar de hele sociale woningsector laat zich ruim belonen. En de best betaalde omroepdirecteur – ruim boven de Balkenende-norm – is die van de van huis uit calvinistische NCRV, qua omvang slechts de vijfde omroep.
De verzuilde instellingen die van de overheid zulke grote taken hebben toebedeeld gekregen, zijn binnen enkele generaties niet alleen uitgedijd, maar hebben ook hun idealen, identiteit en moraal uit het oog verloren. Het idealisme is al te vaak verworden tot cynisme.
Hun basis zijn ze kwijt, want als ze nog leden hebben, doen die er niet toe. Zo zijn ze naast hun grondslagen ook de van overheidswege gegunde legitimiteit kwijtgeraakt.
Wat begon als een doorgaans ideologisch geladen zelforganisatie of als charitas is immers gecollectiviseerd, waarna in het gunstigste geval een raad van commissarissen nog toezicht hield, maar waar in het uiterste geval de overheid opdraait voor wanbeleid van ingehuurde professionals die hun eigen doelen nastreven en ermee wegkomen als het fout gaat.
Niet alleen zijn de legitimiteit en de moraliteit zoek, ook de balans tussen bevoegdheid en verantwoordelijkheid is weg.
Des te erger, waar de betrokken instellingen de verantwoordelijkheid over de besteding van omvangrijke collectieve middelen hebben gekregen.
De populariteit van als ‘populistisch’ weggezette partijen en bewegingen als die van Jan Marijnissen (SP), Pim Fortuyn (LPF) en Geert Wilders (PVV), die bijdroegen aan de electorale erosie van de Haagse middenpartijen, is deels gestoeld op het verval van verzuild Nederland. Niet voor niets wordt dat verzuilde Nederland gedomineerd door CDA en PvdA, die dan ook de meeste last hebben van de nieuwe politieke concurrentie. Voormalig CDA-coryfee Gerrit Braks duidde daar in de dagen na de moord op Pim Fortuyn al op. Hij kritiseerde toen ‘de grauwsluier van gesloten netwerken’ die het politiek-bestuurlijke systeem van Nederland volgens hem kenmerkte.
De staatsrechtdeskundige Wim Couwenberg signaleert al langer dat het bestuurlijke bouwwerk van Nederland nog steeds wordt gekenmerkt door een ‘nomenklatoera’ van politieke en bestuurlijke netwerken.
En dat die weer invloed hebben op de koers van de politieke partijen die daarvan de kern vormen. Partijen als PvdA en CDA mogen hun ideologische en religieuze afgeschud, wat blijft zijn banen en miljardenbelangen in de collectieve sector.
Het verzet binnen het CDA en VVD tegen de totstandkoming van het minderheidskabinet-Rutte kwam vooral van politici en bestuurders met belangen (zoals milieu en ontwikkelingshulp), die zich ongerust maakten over wat dat kabinet wel zou aanrichten.
Anders gezegd: met het aantreden van Geert Wilders binnen de regeringsconstellatie werd het kartel van (verzuilde) gevestigde belangen doorbroken. Zo kan ook in elk geval een deel van de heftige emoties en diskwalificaties over dat kabinet worden verklaard.
Het begint dus met geloof en idealisme en het collecteren van dubbeltjes en kwartjes, en binnen enkele generaties verwordt het idealisme tot een streven van het behoud van geld en macht. In elk idealisme ligt het risico van opportunisme kennelijk al besloten.
Even later is het cynisme niet meer ver weg. Verzuild Nederland is in dat stadium beland. ‘Samen’, zoals het idealistisch heet, verwordt dan al gauw, om met De Tegenpartij van Koot en Bie te spreken, tot ‘samen voor ons eigen’.
Als de maatschappelijke bovenlaag last krijgt van morele erosie, is het natuurlijk niet uit te sluiten dat hun onderhorigen dat als de standaardmoraal gaan zien. Collectieve demoralisering ligt dan op de loer. Als dat stelsel waarop Nederland is gegrondvest wat betreft doelmatigheid, grondslagen, moraliteit en ook betaalbaarheid aan het einde van zijn legitimiteit is gekomen, is het de hoogste tijd om dat stelsel te herzien.
dinsdag 10 april 2012
Hoe het kan dat anno 2012 nog alles muurvast zit in de (ongelovig geworden) zuil en er geen nieuwe initiatieven mogelijk zijn in bijv. het onderwijs
Belangrijk, verhelderend essay van Syp Wynia in Elsevier (31 maart, pp. 20-23):
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten