‘Vorsten
vervolgen mij zonder reden, maar slechts voor uw woord is mijn hart
beducht’ (Ps. 119 (118), 161). De vorsten van de wereld, de heersers van
de duisternis, proberen je in je hart te verdrukken en zetten in je
binnenste wrede vervolgingen op. Ze beloven je aardse heerschappij, eer
en rijkdom, op voorwaarde dat je gedwee voor hen neerbuigt en jezelf
ervan overtuigt hun bevelen te gehoorzamen. Die machthebbers vervolgen
soms zonder reden, soms ook met reden. Zonder reden vervolgen ze hem bij
wie ze van zichzelf niets terugvinden: dan spannen ze zich in om hem te
verknechten. Met reden vervolgen ze hem die zich aan hun macht
overlevert en helemaal opgaat in het bezit van de wereld: over hun
onderdanen oefenen ze immers met recht hun heerschappij uit en van hen
mogen ze de tol van het zondige leven opeisen.
Een martelaar kan naar
waarheid verklaren dat hij ten onrechte de kwellingen van de vervolging
verduurt, hij die niets heeft geroofd, niemand met geweld heeft
onderdrukt, geen bloed heeft vergoten, die niets misdaan heeft tegen de
wet, maar toch folteringen moet ondergaan zwaarder dan voor
beroepsmisdadigers, die woorden van gerechtigheid spreekt, maar niet
wordt gehoord, die woorden van verlossing spreekt, maar wordt gestraft,
zodat hij kan zeggen: ‘Hoezeer ik ook uit ben op vrede, zij willen niets
anders dan strijd’ (Ps. 120 (119), 7).
Zonder reden lijdt dus
vervolging wie onschuldig wordt gestraft: hij die als een boosdoener
wordt gestraft, terwijl hij door zo’n geloofsovertuiging een weldoener
is; hij die als een gifmoordenaar wordt gestraft, omdat hij durft te
roemen op de naam van de Heer, terwijl toch de vroomheid het fundament
van alle deugden is. Hij wordt waarlijk zinloos gestraft, die bij
goddelozen en ongelovigen wegens goddeloosheid aangeklaagd wordt,
terwijl hij in feite een leraar is in het geloof.
Toch moet hij die zonder
reden wordt gestraft, sterk en standvastig zijn. Daarom voegt de
psalmist eraan toe: ‘Slechts voor uw woord is mijn hart beducht.’
Beducht zijn is een teken van zwakheid, van vrees en van schrik. Maar er
is ook een zwakheid die tot heil strekt, er is ook een vrees van de
heiligen: ‘Vreest de Heer, gij die Hem gewijd zijt’ (Ps. 34 (33), 10).
En verder: ‘Gelukkig de mens die de Heer vreest’ (Ps. 112 (111), 1).
Waarom heet hij ‘gelukkig’? Omdat hij ‘vreugde vindt in zijn geboden’
(Ps. 112 (111), 1).
Stel je nu de martelaar voor,
te midden van zijn folteringen. Hier het woeste, angstaanjagende gegrom
van wilde dieren, daar het gesis van witgloeiende platen en de ziedende
vlam van een brandende oven, ginds het slepen van zware ketens: dan
verschijnt de bloeddorstige beul. Stel je voor, zeg ik, dat de martelaar
oog in oog staat met al die folteringen. Dan overdenkt hij de
goddelijke geboden, het eeuwige vuur, de brand zonder einde voor de
trouwelozen, de foltering van de steeds opflakkerende pijn. Zijn hart
wordt gekweld door vrees: als hij bezwijkt voor de dreigementen van het
ogenblik, geeft hij zich over aan de eeuwige verwerping. Zijn gemoed
wordt geschokt, als hij het verschrikkelijke slagzwaard van het
toekomstige oordeel als in een visioen voor zich ziet. Zul je dan de
vrees én het vertrouwen van die dappere man niet op één lijn stellen?
Het vertrouwen van wie verlangt naar de eeuwigheid én de vrees van wie
beducht is voor God monden immers uit in hetzelfde resultaat.
Mocht ik zo zijn als die
martelaar: dat als de vervolger komt opzetten, ik niet de bitterheid van
mijn kwellingen zit te overwegen, niet de maat van de foltertuigen en
de straffen af te meten, niet de wreedheid van elke pijn te overdenken.
Neen, dat alles moet ik als onbelangrijk beschouwen, maar ervoor beducht
zijn dat Christus mij afwijst, dat Christus mij uitsluit, dat Hij me
verstoot uit de raad van de priesters, als Hij me dit gezelschap
onwaardig oordeelt. Laat Hem veeleer hiervoor oog hebben: dat, al ben ik
verontrust door de verschrikking van de lichamelijke pijnen, ik nog
meer beducht ben voor het toekomstige oordeel! Ook al zegt Hij tot mij:
‘Kleingelovige, waarom heb je getwijfeld?’ (Mt. 14, 31), toch zal Hij me
zijn hand reiken. En als ik verontrust ben door het opzettende geweld
van de storm dezer wereld, zal Hij mij sterken in gelovige zekerheid van
geest.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten