zaterdag 9 juli 2011

Katholiciteit en universiteit. Aan de rector van de K.U. Leuven (2/2)

...vervolg op ons bericht van gisteren...

Aan professor Mark Waer, rector van de Katholieke Universiteit Leuven

Een getuigenis over de katholieke identiteit

Ons vertrekpunt voor de discussie is te kijken naar het verschil tussen een katholieke en een seculiere universiteit. Deze eenvoudige vraag voert onmiddellijk tot een serie observaties:

1. Van Thomas van Aquino via John Henry Newman tot Alasdair MacIntyre heeft de katholieke traditie de 'universiteit' begrepen als plaats van onderzoek naar de waarheid van alle facetten van de wereld, van het leven en van God. De taak om rekenschap te geven van de menselijke natuur, het probleem van het kwaad aan te pakken en de betekenis van het geheel te vatten werd hoogst urgent sinds christelijke denkers de mogelijkheid claimden alle dingen een naam te geven, inclusief God als de ultieme werkelijkheid. Paus Johannes Paulus II illustreert dit duidelijk wanneer hij schrijft: "Het is de eer en de verantwoordelijkheid van een katholieke universiteit zich zonder voorbehoud toe te wijden aan de zaak van de waarheid. [...] Middels een soort universeel humanisme is een katholieke universiteit volledig toegewijd aan het onderzoek van alle aspecten van de waarheid, in hun wezenlijke band met de hoogste Waarheid, die God is" (Johannes Paulus II, Ex corde Ecclesiae [1990], 4).

2. Verder impliceert "een waarachtige ervaring van universitas" "de ervaring [...] dat wij bij alle specialisaties, die ons soms sprakeloos voor elkaar maken, toch één geheel vormen en binnen het geheel van de ene rede werken, met al haar dimensies, en zo ook in een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid staan voor het juiste gebruik van de rede" (paus Benedictus XVI, Ontmoeting met vertegenwoordigers van de wetenschap, Regensburg, 12 september 2006). "Moed [hebben] tot de hele reikwijdte van de rede" betekent hierbij dat "uitsluiting van het goddelijke uit de universaliteit van de rede", zoals een wijdverbreide positivistische wereldopvatting het voorstaat, niet toelaatbaar is.

3. Meer nog, met Luigi Giussani het idee delend dat "opvoeden betekent de menselijke ziel helpen het geheel van de werkelijkheid binnen te gaan", menen wij dat een universiteit zich moet openstellen voor het "risico van de opvoeding" (L. Giussani, Het risico van de opvoeding, Leiden 2011). Een educatieve instelling heeft als einddoel de omvorming van haar studenten tot ten diepste redelijke en morele persoonlijkheden. Hierbij is het belangrijk de betekenis van redelijkheid niet terug te brengen tot het bewijsbare in de enge betekenis van het woord, of het zuiver logische. "Werkelijk interessant voor de mens is niet de logica – al is het een fascinerend spel – en evenmin het bewijs – al is het een uitnodigende curiositeit. Werkelijk interessant is voor de mens is zich te hechten aan de werkelijkheid, zich bewust te worden van de werkelijkheid. Dit is voor hem een noodzaak (iets dat hem dwingt), geen kwestie van logische samenhang" (L. Giussani, Het religieuze zintuig, hoofdstuk 2). Verder impliceert de dynamiek van het kennen een juiste, morele houding ten opzichte van de kenobjecten, waarbij moraliteit betekent dat "de liefde voor de waarheid van een object moet groter zijn dan onze gehechtheid aan de mening die we er al over hebben" (ibid., hoofdstuk 3).

4. Is zelfs de beste universiteit genoeg om een redelijke en morele persoonlijkheid te vormen? John Henry Newman meende van niet, bewust als hij was van het feit dat de academische gemeenschap niet zelfvoorzienend kan zijn en dat ze de Kerk en de katholieke gemeenschap nodig heeft om vorm te kunnen geven aan de geest (vgl. J.H. Newman, The idea of a university). Volgens zijn grondleggend idee van de universiteit is haar hoofddoel de "werkelijke vorming van de geest", een "grondslag te leggen waar het verstand op voort kan bouwen". In dit verband denken we niet dat de door de KUL geclaimde status van "intellectuele onafhankelijkheid" op gespannen voet kan staan met haar katholieke identiteit en betrokkenheid bij het leven van de Kerk. Ze zou veeleer haar toebehoren aan de Kerk moeten heroverwegen en herontdekken als de uiteindelijke garantie van haar oorspronkelijke doel van onverslapte toewijding aan het zoeken naar de waarheid en aan de vernieuwing van de traditie. De Kerk is niet slechts "expert in menselijkheid", maar ook de plaats van de "fysiologische continuïteit" van de menswording in de geschiedenis.

5. Want het bijvoeglijk naamwoord "katholiek" kan niet gereduceerd worden tot katholieke ethiek, waarden of gemeenschap. Etymologisch drukt het iets universeels uit (kath-olou), verwijst het naar een specifieke opvatting van kennis, en deze specifieke opvatting ontstaat uit een pretentie, de pretentie dat God mens geworden is en dat Zijn aanwezigheid nu nog te ontmoeten is. Dit feit, de ontmoeting met deze Aanwezigheid, is, in onze ervaring, niet alleen de enige ontstaansfactor van welke katholieke identiteit of nieuwheid dan ook, maar ook de bron van werkelijk pluralisme. Daarom zouden we willen suggereren om te gaan met een wetenschappelijke "gemeenschap" door deze identiteit te delen middels interdisciplinaire onderzoekspatronen, veeleer dan "gecentreerd pluralisme". Aangezien 'katholiek' altijd verwijst naar een "concrete universaliteit", impliceert het een specifieke relatie tussen het bijzondere en het universele.
In dit verband kan de specifieke taak van de gerenommeerde Faculteit der Theologie niet buiten schot blijven; zij moet een katholieke identiteit aanbieden, getuigenis afleggen van de Waarheid en tevens problemen het hoofd bieden middels haar steeds vragen stellende kritiek en verhelderende inzichten. Met andere woorden, door de redelijkheid van het geloof te onderzoeken, voert ze een taak uit die noodzakelijkerwijs deel uitmaakt van het 'geheel', de universitas scientiarum.

6. Met betrekking tot de relatie tussen geloof en wetenschap: wat betekenen uitdrukkingen als "strikt katholiek" en "strikt wetenschappelijk"? Elk onderzoek, ook wetenschappelijk, kan slechts aanvangen vanuit een dorst naar de waarheid, naar de ontdekking van een stuk werkelijkheid dat niet door ons gemaakt is, maar ons is gegeven. Wanneer we het geloof toelaten als openbare kennis, voortgekomen uit een historisch feit, en niet als een "privé-overtuiging", maken we ruimte voor een wederzijdse en vruchtbare samenwerking tussen de twee. De paus zei recentelijk: "Het christelijk perspectief stelt zich niet op tegen wetenschappelijke kennis en de verworvenheden van de menselijke intelligentie; veeleer beschouwt het het geloof als de betekenishorizon, de weg naar de volle waarheid, de gids voor waarachtige ontwikkeling. Als ze zich niet concentreert op de waarheid, als ze geen houding heeft van nederig en vurig onderzoek, stort elke cultuur in, vervalt ze in relativisme en verliest ze zichzelf in het voorbijgaande. Het christelijk perspectief daarentegen, verlost uit de greep van het reductionisme dat het vernedert en beperkt, kan zich openstellen voor een interpretatie die waarlijk verlicht wordt door wat werkelijk is, en zo een echte dienst aan het leven bewijzen" (Toespraak tot de medewerkers en studenten van de Katholieke Universiteit van het H. Hart, 21 mei jl 2011).

Als de Katholieke Universiteit van Leuven, vanuit het debat rond haar identiteit, deze hogere roeping waarmee zij opgericht is, zou kunnen herontdekken, zou ze zich weer kunnen verheffen als een lichtbaken in de internationale onderzoeksgemeenschap.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten