donderdag 11 augustus 2011

120 jaar Rerum novarum (11): Deel 2. Hoofdstuk 1. De taak van de Kerk

PARAGRAAF 2 - Door zorg ook voor de stoffelijke belangen, voorts door instellingen om de nood te lenigen

23. Toch mene men niet, dat de zorg der Kerk enkel en alleen gericht is op de heiliging der zielen dat zij aldus de dingen verwaarloost, die betrekking hebben op het sterfelijk leven hier op aarde. Bepaaldelijk verlangt en tracht zij de proletariërs uit hun beklagenswaardige toestand op te heffen en hun een beter lot te bezorgen. En hiertoe verleent zij een niet geringe medewerking reeds door het feit, dat zij de mensen aanspoort en opleidt tot deugd. Want waar de christelijke zeden ongerept bewaard worden, daar verwekken zij vanzelf een zekere voorspoed in het stoffelijke, omdat zij God, de oorsprong en de bron van alle goed, gunstig stemmen; zij, die christelijke zeden, gaan het tweevoudig levensbederf tegen, dat maar al te dikwijls de mens juist bij overvloed van rijkdommen ongelukkig maakt: de al te grote zucht naar bezit en de dorst naar zingenot; die zeden eindelijk doen tevreden zijn met eenvoudige kleding en sober voedsel, zij brengen door spaarzaamheid vermeerdering van inkomen en houden de mens verre van de ondeugden, die niet alleen kleine vermogens, maar zelfs zeer grote fortuinen verslinden en uitgestrekte bezittingen vernietigen.

24. Bovendien neemt de Kerk voor het welzijn van de proletariërs doeltreffende maatregelen door het oprichten en steunen van instellingen, die zij geschikt acht, om hun nood te lenigen. Ja, in deze wijze van weldoen heeft zij altijd zó uitgeschitterd, dat zij zelfs door haar vijanden geroemd en geprezen wordt. Zó sterk was bij de eerste christenen de onderlinge liefde, dat de meer gegoeden dikwijls van hun rijkdom afzagen, om hulp te brengen aan anderen: daarom “was er geen enkele noodlijdende onder hen“ (Hand. 4, 34). Aan de diakens, een orde speciaal hiervoor ingesteld, werd door de apostelen de opdracht gegeven, zorg te dragen voor de dagelijkse uitdeling der aalmoezen: en de apostel Paulus, alhoewel geheel in beslag genomen door de zorg voor alle Kerken, aarzelde toch niet lastige reizen te ondernemen, om persoonlijk aan de arme christenen ondersteuning te brengen. Dit soort gelden, door de christenen in elke bijeenkomst uit eigen beweging bijeengebracht, noemt Tertullianus de spaargelden der liefde, omdat zij besteed werden “voor het onderhoud der armen en hun begrafenis, voor arme wezen, voor oude knechten en dienstboden en eveneens voor schipbreukelingen.” Hieruit ontstond langzamerhand dat erfgoed, hetwelk de Kerk met nauwgezette zorg als het vermogen der armen bewaard heeft. Ja zelfs heeft zij niet geschroomd te bedelen en zich aldus ondersteuningsmiddelen voor de noodlijdenden verschaft. Zij immers, de gemeenschappelijke moeder van rijk en arm, deed overal de liefdadigheid zó hoog stijgen als nooit te voren en stichtte verenigingen van kloosterlingen en zeer veel andere nuttige instellingen, zodat door haar hulpverlening bijna geen vorm van ellende zonder verzachting bleef.
Wel zijn er tegenwoordig velen, die, gelijk eertijds de heidenen deden, aan de Kerk deze zo hoog opgevoerde liefdadigheid zelfs verwijten; en dan willen zij in de plaats daarvan stellen een weldadigheid, geregeld door staatswetten. Doch nooit zullen louter menselijke middelen de christelijke liefdadigheid, die zich geheel aan de dienst van anderen wijdt, kunnen vervangen. Die heldhaftige liefde bezit alleen de Kerk, omdat zij slechts geput wordt uit het allerheiligst Hart van Jezus: wie echter de Kerk verlaten heeft, dwaalt zeer verre van Christus af.
(Paus Leo XIII, encycliek Rerum novarum. Over kapitaal en arbeid, 15 mei 1891, Deel 2, hoofdstuk 1, artikel 4, paragraaf 2)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten