De film is ruim twintig minuten oud als de hoofdpersoon zijn geloofsbrieven op tafel legt. Hij is een New Yorkse rechercheur die juist van enkele collega's vernomen heeft dat er in de kerk van zijn rayon een non is verkracht, op het altaar. De kerk, of het kerkbestuur, oefent druk uit op de politie om deze zaak extra aandacht te geven. Dit misnoegt onze hoofdpersoon. "Er worden zoveel meisjes verkracht", zegt hij. "Deze dragen toevallig pinguïnpakjes." En daarna vertolkt hij het gevoelen dat sinds het uitkomen van deze film, twintig jaar geleden, alleen maar algemener en gretiger geworden is: "De kerk is oplichterij."
De collega's vragen naar de bekende weg: is hij zelf niet katholiek?
"Jazeker", zegt hij. Het klinkt smalend.
De rechercheur wordt gespeeld door Harvey Keitel. Ik heb de film in 1994 gezien. Wanneer ik probeer te begrijpen hoe het mogelijk is dat ik iemand ben geworden die zich katholiek noemt, kom ik niet zelden op deze film uit. Hij maakte een verpletterende indruk op me - ongeveer zoals, in dezelfde tijd, de lectuur van Graham Greenes 'The power and the Glory'. Er bestond dus zoiets als een persoonlijk, fysiek christendom. En één van de raadsels was dat de regisseur van de film, Abel Ferrara, niet te boek stond als een man van geloof, of zelfs maar deze film wenste te presenteren als een religieus werk.
Precies die onuitwisbare indruk van weleer maakte de keuze van deze film, als schakel in deze reeks 'films die een leven veranderen', riskant. Toen ik hem vorige week opzette om hem voor het eerst in lange tijd weer te bekijken, vreesde ik dat ik hem indrukwekkender had gedacht, in de loop der jaren, dan hij kon zijn. Is het verstandig van de prins om de prinses die hem wakker heeft gekust na twee decennia weer te ontmoeten?
Het verhaal van de verrotte rechercheur is eenvoudig, en vele malen eerder verteld, in toneelstukken, romans en films: een man die een misdaad wil oplossen, blijkt zelf een dader. Niet dat de bad lieutenant nonnen verkracht - maar hij moet onder ogen zien dat de jongens van de gang bang - de groepsverkrachting - uit hetzelfde hout gesneden zijn als hij. Sterker nog: hij is zelf verslaafd aan de crack, en komt aan zijn spul via jongens als zij.
Er is een magnifieke scène waarin Harvey Keitel de naakte non te zien krijgt, terwijl ze in het ziekenhuis onderzocht wordt door een arts en een verpleegster. Hij hoort hun dialoog, waaruit de toedracht van de verkrachting blijkt (crucifix, vagina, uitgedoofde sigaretten), en intussen glijdt de camera over het prachtige lichaam van de jonge vrouw, die zwijgt.
Over het schampen en gluren van de camera van Ken Kelsch, over de wijze waarop hij nu eens schaamteloos dicht op de huid zit, dan weer merkwaardig prudent op afstand blijft, en soms een duldzame blik langs de vertwijfelde personages laat glijden (vergelijkbaar, schreef iemand, met de alles verzoenende 'engelenblik' in Wim Wenders' 'Himmel über Berlin'), daarover zou een vol seizoen lezingen in het pas opgeleverde Amsterdamse Eye-gebouw gehouden kunnen worden.
En even lijkt er in de ziekenhuissequentie een blikwisseling met de camera, met de rechercheur, met 'ons' te zijn - die van dit kijken eens te meer gluren maakt.
We weten inmiddels dat de rechercheur (vader, kleine kinderen, thuiswonende moeder) regelmatig drugsovergoten seks heeft met een prostituee, wier lichaam op eenzelfde wijze door de camera is afgetast. Het zijn zware effecten, die regisseur Abel Ferrara inzet, maar ze wettigen het resultaat: de camerabeweging in het ziekenhuis versterkt, juist door schaamteloos belust te zijn, de stille, zwijgende onaantastbaarheid van het lichaam van de non. Dit is dus precies de schoonheid die geschonden moest - met terugwerkende kracht wordt ook de seks met de hoer een schending.
De non is het hart van de film, in een andere tijd had ik kunnen schrijven: de ziel, maar thans kun je haar ook 'het zwarte gat' noemen. Het onbevattelijke, ondoordringbare. De rechercheur krijgt de opdracht om de jongens voor het gerecht te slepen. In de loop van het verhaal wordt duidelijk dat hij hier niet zozeer een ethisch belang bij heeft, als wel een financieel: de oplossing van de zaak zal hem vijftigduizend dollar opleveren - geld waarmee hij de gokschuld, die hij gedurende de handeling laat oplopen, enigszins zal kunnen inlossen.
Maar de non zal blijven zwijgen. Ze weigert aangifte te doen. Ze weet wie haar verkracht hebben, het zijn jongens die zij zelf in de klas heeft gehad, ze kent hun namen, het zijn haar jongens.
Lukt het de film om ons te overtuigen van een personage dat zo lijdzaam een zo totaal verraad ondergaat, gepleegd door mensen die haar zo nabij waren, door kinderen die ze mede heeft opgevoed, - en dat zonder om vergelding of recht te vragen?
Om eerlijk te zijn: nee.
Meteen als je in de film van de non hoort, en van haar weigering om de misdaad aan te geven, denk je: dat kan niet waar zijn. Of zelfs: daar gaan we weer, van dik hout zagen we christelijke planken. Van alle woorden is 'vergeving' wel het meest uitgewoonde, ongeloofwaardigste. De film doet geen pogingen om z'n eigen clichématigheid te ontveinzen. Juist door de vrouw in haar vruchtbare aanraakbare naaktheid te laten zien, en de stem van de dokter te laten zeggen dat haar maagdenvlies is gescheurd, wordt de stereotypie alleen maar vergroot. Maagd! Onbevlekt! Dat zijn voor een film uit 1992, gemaakt door een man gepokt en gemazeld door de Seksuele Revolutie, wel de dodelijkste etiketten.
Abel Ferrara en zijn mede-scenarist Zoë Lund doen geen pogingen om de non 'psychologisch aannemelijk' te maken. Ze wordt geen inleefbare figuur. Ze wordt steeds meer wat ze meteen al was: het zwarte gat van de film, precies dat wat de bad lieutenant (die overigens nooit bij name genoemd wordt) niet kan vatten. Op zeker moment, tijdens de laatste, vertwijfelde poging van de rechercheur om haar tot aangifte te krijgen, zal ze zeggen: "Ik moet bitter zaad veranderen in vruchtbaar sperma." Dat is niet de taal van een realistisch personage. Het is ongetwijfeld zelfs kitsch.
Je kunt ook zeggen: het is de taal van degene die de non navolgt - er wordt door haar heen gesproken door degene tot wie zij zich, als Keitel haar in de kerk aantreft, biddend richt. Het is de taal van de vergeving.
Je zou dit het Pinkster-effect van de film kunnen noemen. Er breekt geloofstaal dwars doorheen. Dat gebeurt als het verhaal een suïcidale realiteit krijgt; de rechercheur leeft op de executie door zijn schuldeisers af.
Als de non verdwijnt, en Keitel onverrichterzake in het holst van zijn uiterst fysieke vertwijfeling wordt achtergelaten, zal ook hij in tongen gaan spreken - huilend als een asielhond, kermend om ontferming, scheldt hij Jezus de huid vol, in een ongeremde woordenkraam.
Ferrara is een schaamteloze filmer. De beroemde scène waarin Harvey Keitel twee nietsvermoedende meisjes die met de auto van hun vader Manhattan in zijn gegaan om te dansen tot zijn masturbatoire lustobject maakt, doet ook na twintig jaar pijn aan je ogen; het shot even later van de drugsnaald in Keitels arm idem dito - ondanks de tientallen vergelijkbare scènes sindsdien. Met dezelfde schaamteloosheid overschrijdt hij de grens van het religieus betamelijke - en snijdt hij na het bijna pornografische injectienaaldshot hard naar een shot van Jezus aan het Kruis. Een kwijlende Jezus, ongeveer op het moment dat die 'mij dorst' zegt.
We hebben een halve minuut eerder de vrouw, door wie Keitel zijn drugs toegediend kreeg, horen zeggen: "Vampiers zijn gelukkig. Die voeden zich met anderen. Wij moeten ons zelf opeten. We moeten dooreten tot er alleen nog honger over is." En al even ongegeneerd laat hij de non woorden van Jezus parafraseren.
Mijn ongerustheid was nergens voor nodig. Het is een miraculeuze film - en het herzien leerde me hoe goed hij in zijn vel zit, hoe rustig Ferrara stiltes creëert rond de meest rusteloze, obsessieve scènes, hoe meesterlijk de reli-kitsch wordt gedoseerd: die is nu eenmaal de beeldwereld van de hoofdpersoon, we krijgen de innerlijke iconografie van een jongen uit de Bronx te zien, met alle (onnavolgbare) verwijzingen naar de hele katholieke kunstgeschiedenis van dien, compleet met bloedvoedende pelikanen, tranende madonna's en rozenkransen. En zelfs het ogenblik waar ik het meest voor vreesde (omdat het de innigste en tegelijkertijd meest ongerijmde, onverwachte indruk had gemaakt in 1994): de opkomst van Jezus, druipend uit al zijn wonden, in het gangpad van de kerk waar de non is verkracht - zelfs dat bleef overeind.
Natuurlijk: ditmaal was de scène geen inbraak. Je wordt maar een keer van de sokken geblazen, en daarna blijk je op deze wind het wankele pluisje. De Jezus van Keitel is in de loop van de jaren de gestalte geworden waar mijn godsdienstoefening zich naar is gaan richten, aan wiens ritueel ik heb leren deelnemen, naar vermogen. "Volgens mij leeft er ergens in het hart van mensen een verlangen naar iemand die je hele leven bij je blijft, iemand die je nooit verraadt, nooit in de steek laat - al is het maar een zieke schurftige hond. Die man werd ter wille van de mensheid zo'n rampzalige hond", las ik, niet lang na het zien van de film, in een boek van Shuzaku Endo.
Dat de film in deze reeks is opgenomen, is uit dankbaarheid - voor het feit dat Ferrara en Zoë Lund om zo te zeggen in tongen hebben durven spreken. En natuurlijk komt dat vooral ook op conto van de man die de bad lieutenant speelt - Harvey Keitel. Hij is Ferrara's evenknie in schaamteloosheid - en belichaamt met zijn vertolking een zeldzame vrijheid. Geloof acteren, durven spelen dat God je raakt (en dat nog wel in de gedaante van een Mel Gibson-achtige hallucinatie), en Hem, vervolgens jankend als een weerwolf uitmaken voor rat fuck - is: alle risico lopen op ridiculisering. Je uitleveren aan de volkomen belachelijkheid.
Het is, na twee decennia, nog altijd een heel ding om iemand zoiets voor je ogen te zien durven. Zo bespottelijk is vergeving niet eerder geweest, niet in een mainstream Amerikaanse film. Zo absurd, om niet te zeggen: gênant als de non was geweest in Keitels ogen, zo dwaas is hij nu zelf. En hoe nu nog uit te leggen dat dit zijn geluk is, deze hardhandige passage?
dinsdag 29 mei 2012
Fysiek, gênant, ridicuul - en zijn geluk
Essay van Willem Jan Otten in Trouw van afgelopen zaterdag, over de film Bad Lieutenant (Abel Ferrara, 1992 - niet de remake van Herzog uit 2009), gisteravond door hem gepresenteerd in De Balie in Amsterdam:
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten